ECLI:NL:RBAMS:2017:3794

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
AMS 15/7849
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijd met bestemmingsplan bij exploitatie van restaurant en coffeeshop in Amsterdam

Op 1 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen verschillende besloten vennootschappen en de burgemeester van Amsterdam over de afwijzing van exploitatievergunningen voor een restaurant en een coffeeshop. De rechtbank oordeelde dat de exploitatie van deze horecagelegenheden in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er sprake is van een kwetsbaar object zoals gedefinieerd in de wetgeving. De rechtbank stelde vast dat het gebruik van het pand als restaurant en coffeeshop leidt tot een situatie waarin doorgaans meer dan 50 personen aanwezig zijn, wat in strijd is met de bestemmingsvoorschriften. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester en droeg hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eisers. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van vergunningaanvragen rekening te houden met de ruimtelijke ordening en de veiligheid van kwetsbare objecten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/7849

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2017 in de zaak tussen

de besloten vennootschappen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] ., alle gevestigd te Amsterdam, en

de besloten vennootschap
[bedrijf 4] ,
gevestigd te Naarden,
eisers,
gemachtigde: mr. P.J.G. Poels,
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Osterwald.
Verder hebben als partij aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap
[bedrijf 5], gevestigd te Amsterdam, vergunninghouder 1,
de besloten vennootschap
[bedrijf 6] ,gevestigd te Amsterdam, vergunninghouder 2,
gemachtigde: mr. R. Ridder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2015 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan vergunninghouder 1 een exploitatievergunning verleend voor een alcoholvrij horecabedrijf zonder terras op de [locatie 1] in Amsterdam (hierna: de coffeeshop).
Bij afzonderlijk besluit van 28 mei 2015 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan vergunninghouder 1 een gedoogverklaring verleend voor de coffeeshop op de [locatie 1] in Amsterdam.
Bij besluit van 28 mei 2015 (het primaire besluit 3) heeft verweerder aan vergunninghouder 2 een exploitatievergunning verleend voor een alcohol schenkend horecabedrijf op de [locatie 2] in Amsterdam (hierna: het restaurant).
Bij besluit van 28 mei 2015 (het primaire besluit 4) heeft verweerder aan vergunninghouder 2 een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) verleend voor het schenken van alcoholhoudende dranken in het restaurant.
Bij besluit van 23 oktober 2015, verzonden op 29 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten 1, 2, 3 en 4 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zaak is, samen met de zaken AMS 15/3287 en AMS 15/4457, behandeld op een zitting van 9 maart 2016. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, bijgestaan door [de persoon 1] (directeur van [bedrijf 1] ) en [de persoon 2] (manager vastgoed van [bedrijf 4] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [de persoon 3] . De vergunninghouders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en
[de persoon 4] (financieel manager van vergunninghouder 1 en 2).
Bij beslissing van 17 mei 2016 heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak heropend en verweerder een aantal vragen gesteld. Verweerder heeft bij brief van 20 juni 2016 op deze vragen gereageerd. Eisers en de vergunninghouders hebben hierop hun zienswijze gegeven.
Nadat partijen toestemming hebben verleend om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Op 7 april 2014 heeft vergunninghouder 1 een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning voor de coffeeshop. Op dezelfde datum heeft vergunninghouder 2 aanvragen ingediend voor een exploitatievergunning met terras en een DHW-vergunning voor het restaurant.
1.2.
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder aan vergunninghouder 1 een exploitatievergunning verleend voor de coffeeshop. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder aan vergunninghouder 1 een gedoogverklaring verleend voor de coffeeshop. Bij het primaire besluit 3 heeft verweerder aan vergunninghouder 2 een exploitatievergunning verleend voor het restaurant. Bij het primaire besluit 4 heeft verweerder aan vergunninghouder 2 een DHW-vergunning verleend voor het schenken van alcoholhoudende dranken in het restaurant.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
2. Uit hetgeen eisers op de zitting hebben verklaard, volgt dat het beroep niet is gericht tegen de verleende DHW-vergunning. De rechtbank zal haar beoordeling dan ook beperken tot de exploitatievergunningen voor het restaurant en de coffeeshop en de gedoogverklaring voor de coffeeshop.
3. Op grond van de gedingstukken en hetgeen op de zitting is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Op het perceel worden in één pand een restaurant en een coffeeshop geëxploiteerd, die fysiek van elkaar gescheiden zijn door tussenmuren met afgesloten deuren. Zowel het restaurant als de coffeeshop heeft een eigen ingang, een eigen in- en uitrit op het perceel en afzonderlijke voorzieningen, zoals eigen sanitair. De exploitanten van het restaurant en van de coffeeshop, vergunninghouder 1 en 2, zijn dochtermaatschappijen van dezelfde moedermaatschappij en hebben dezelfde bestuurder. Zowel de coffeeshop als het restaurant heeft een eigen bedrijfsleider, een eigen manager en eigen personeel. Er is sprake van een gescheiden bedrijfsvoering, met dien verstande dat de managers beiden deel uitmaken van het overkoepelende managementteam. Er is geen sprake van uitwisseling van personeel tussen de coffeeshop en het restaurant. In de coffeeshop worden softdrugs verkocht, er is een automaat met niet-alcoholische dranken en een verblijfsruimte met tafels, stoelen en een bar. In het restaurant worden maaltijden geserveerd en worden (niet-)alcoholische dranken geschonken. Het restaurant heeft een terras dat alleen toegankelijk is vanuit het restaurant.
4.1.
Op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren.
4.2.
Op grond van artikel 3.3 van de APV weigert het bevoegde bestuursorgaan de vergunning voor een bedrijf als de exploitatie daarvan in strijd is met een bestemmingsplan of een beheersverordening.
4.3.
Ter plaatse geldt het [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming ‘Horeca’ met de nadere aanduiding ‘Milieuzone - 2’.
4.4.
Op grond van artikel 7.1 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor ‘Horeca’ aangewezen gronden bestemd voor:
horecavoorzieningen in de categorie Horeca I;
horecavoorzieningen in de categorie Horeca III;
horecavoorzieningen in de categorie Horeca IV;
4.5.
Op grond van artikel 19.2 in samenhang met artikel 3.1, aanhef en onder o en s, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de op de plankaart voor ‘Milieuzone - 2’ aangewezen gronden bestemd voor horecavoorzieningen in de categorie ‘horeca IV’, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘Milieuzone - 2’ kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.
4.6.
Op grond van artikel 1.33 van de planvoorschriften wordt onder ‘Horeca IV’ verstaan: restaurant (restaurant, koffie- en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
4.7.
Op grond van artikel 1.39 van de planvoorschriften, voor zover van belang, wordt onder ‘kwetsbare objecten’ verstaan: objecten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), waaronder in ieder geval worden begrepen objecten waarbinnen op elk moment meer dan 50 mensen tegelijkertijd aanwezig zijn (die ieder ten minste 8 uur per etmaal aanwezig zijn) en waarvan het bruto vloeroppervlakte per persoon kleiner of gelijk is aan 30 m2.
4.8.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, aanhef en onder c, van het Bevi, voor zover van belang, wordt verstaan onder kwetsbaar object: gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn.
4.9.
Bij het beoordelen van de vraag of sprake is van een kwetsbaar object maakt verweerder gebruik van het ‘Beslismodel (beperkt) kwetsbaar object’ (het Beslismodel) dat in de Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort is opgenomen. Het Beslismodel bevat, voor zover hier van belang, twee stappen om te bepalen of sprake is van een kwetsbaar object. In stap 1 is bepaald dat sprake is van een kwetsbaar object als het een object betreft waar mensen doorgaans dag en nacht verblijven of als het een object betreft waar groepen mensen verblijven die uit hoofde van hun fysieke of psychische gesteldheid bijzondere bescherming verdienen (minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten). Als stap 1 niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een kwetsbaar object, wordt doorgegaan met stap 2. Stap 2 bevat drie beoordelingscriteria. Als aan tenminste twee van deze criteria wordt voldaan, is sprake van een kwetsbaar object. De criteria zijn:
A. er zijn op elk moment meer dan 50 mensen tegelijkertijd aanwezig binnen het object en het bruto vloeroppervlak per persoon is kleiner of gelijk aan 30 m2;
B. de verblijfstijd van de onder A bedoelde mensen is tenminste 8 uur (binnen een willekeurige aaneengesloten periode van 24 uur);
C. het object beschikt niet over adequate vluchtmogelijkheden of de onder A genoemde aanwezigen zijn niet voorbereid op een calamiteit.
5.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beoogde gebruik van het bouwwerk op het perceel als restaurant en coffeeshop niet in strijd is met het bestemmingsplan. Hierin is dus geen reden gelegen om de exploitatievergunningen voor het restaurant en de coffeeshop te weigeren, aldus verweerder.
5.2.
Eisers voeren aan dat de exploitatie van het horecabedrijf, in ieder geval waar dat de coffeeshop betreft, wel in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe hebben eisers allereerst aangevoerd dat de ruimtelijke uitstraling van de horecagelegenheid met de coffeeshop niet op één lijn kan worden gesteld met de functie en ruimtelijke uitstraling van de horecabestemming in het bestemmingsplan. Verder hebben eisers gewezen op de reactie die zij van de planwetgever hebben ontvangen op de zienswijze die zij tegen het voorontwerp van het bestemmingsplan hadden ingediend. Die reactie luidde: “Het is de bedoeling om een kleinschalige en gebiedsverzorgende horecafunctie te realiseren die vooral is gericht op personen die georiënteerd zijn op het havengebied”. Volgens eisers voldoet het realiseren van een coffeeshop daar niet aan.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de verkoop van softdrugs planologisch niet kan worden gereguleerd, omdat deze activiteit op grond van de Opiumwet is verboden. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan van een beoogd gebruik van een bouwwerk mag dan ook geen rekening worden gehouden met de omstandigheid dat in het bouwwerk softdrugs worden of zullen worden verkocht. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 21 april 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO7946 en van 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1188. Gelet hierop dient bij de beoordeling van de vraag of het gebruik van het pand planologisch is toegestaan te worden uitgegaan van de legale functie van het pand. Het legale gebruik van het pand als restaurant valt onder categorie Horeca IV als bedoeld in artikel 1.33 van de planvoorschriften. Het gebruik van het pand als restaurant is op grond van artikel 7.1 van de planvoorschriften dus niet in strijd met de ter plaatse geldende bestemming ‘Horeca’.
5.4.
De verwijzing van eisers naar de reactie van de planwetgever op de door hen ingediende zienswijze leidt niet tot een andere conclusie. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling zijn de op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende voorschriften bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan of een (voorgenomen) gebruik van een bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting heeft in zoverre betekenis, dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2027. Van enige onduidelijkheid van de planvoorschriften is in dit geval echter geen sprake. Uit hetgeen onder 5.3 is overwogen, volgt dat het gebruik van het pand als restaurant niet in strijd is met het bestemmingsplan.
De beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Eisers hebben verder aangevoerd dat de coffeeshop is aan te merken als een smartshop en dat het gebruiken van gronden en bouwwerken ten dienste van een smartshop tot strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt gerekend.
6.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een smartshop als bedoeld in artikel 1.50 van de planvoorschriften, omdat hier geen sprake is van een winkel en evenmin van detailhandel in psychotrope stoffen.
6.3.
Op grond van artikel 18, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, voor zover van belang, wordt in ieder geval tot strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo gerekend het gebruiken van gronden en bouwwerken ten dienste van een smartshop.
6.4.
In artikel 1.50 van de planvoorschriften is een smartshop als volgt gedefinieerd: een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een smartshop als bedoeld in artikel 1.50 van de planvoorschriften. Hier is immers geen sprake van een winkel en evenmin van detailhandel in psychotrope stoffen. De coffeeshop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een winkel, reeds omdat de coffeeshop ook is gericht op consumptie ter plaatse en een verblijfsruimte en een bar heeft. De coffeeshop onderscheidt zich hierin van een winkel, die dergelijke voorzieningen niet heeft en waar in de regel ook geen producten worden geconsumeerd. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat psychotrope stoffen die in een smartshop worden verkocht geen middelen zijn die op grond van de Opiumwet zijn verboden. Om die reden is een smartshop wel planologisch te reguleren en zijn hiervoor ook bepalingen opgenomen in het bestemmingsplan. Zoals onder 5.3 is overwogen, worden in een coffeeshop wél middelen verkocht die op grond van de Opiumwet verboden zijn en kan de verkoop van softdrugs planologisch niet worden gereguleerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van het gebruiken van het pand ten dienste van een smartshop als bedoeld in artikel 18, aanhef en onder b, van de planvoorschriften.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1.
Eisers hebben aangevoerd dat sprake is van een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1.39 van de planvoorschriften.
7.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een kwetsbaar object. Niet aannemelijk is gemaakt dat binnen het object op elk moment meer dan 50 mensen tegelijk aanwezig zijn die ieder tevens ten minste 8 uur per etmaal aanwezig zijn. Ook kan het object niet worden aangemerkt als een van de objecten die in één van de geletterde onderdelen van artikel 1, eerste lid, onder l, van het Bevi zijn vermeld. Verder heeft verweerder aangegeven dat het object niet voldoet aan stap 1 en 2 van het Beslismodel: het betreft geen object waar mensen doorgaans dag en nacht verblijven of waar groepen mensen verblijven die uit hoofde van hun fysieke of psychische gesteldheid bijzondere bescherming verdienen. Verder zijn niet gedurende 8 uur per dag op elk moment meer dan 50 mensen tegelijkertijd aanwezig, aldus verweerder.
7.3.
De rechtbank overweegt dat de vraag of sprake is van een kwetsbaar object op grond van artikel 1.39 van de planvoorschriften primair beantwoord dient te worden aan de hand van het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, van het Bevi. Artikel 1.39 van de planvoorschriften verwijst allereerst expliciet naar die bepaling in het Bevi. Vervolgens wordt in het criterium dat volgt op de zinsnede ‘waaronder in ieder geval worden begrepen’ een nadere invulling gegeven, die een uitleg geeft van wat in elk geval onder het begrip moet worden begrepen en in die zin dus beperkter is dan het begrip ‘kwetsbaar object’ in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, van het Bevi.
Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor de beoordelingscriteria in stap 2 van het Beslismodel. Uit de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1043, en uit de Nota van Toelichting bij het Bevi, volgt dat het uitgangspunt in het Bevi is dat bij aanwezigheid van meer dan 50 personen in een gebouw er sprake is van ‘grote aantallen personen’ en daarmee dus van een kwetsbaar object, onafhankelijk van de personendichtheid. De nadere definitie die in artikel 1.39 van de planvoorschriften en in stap 2 onder A en B van het Beslismodel is toegevoegd, brengt met zich dat van een kwetsbaar object in ieder geval sprake is als
op elk momentmeer dan 50 mensen tegelijkertijd in het object aanwezig zijn,
en deze ten minste 8 uur per etmaal aanwezig zijn. Dat wil echter niet zeggen dat als
nietaan deze criteria is voldaan, dat er dan geen sprake kan zijn van een kwetsbaar object. Daarvoor zal ook moeten worden getoetst aan de definitie van het Bevi. De formulering in de planvoorschriften ‘waaronder in ieder geval worden begrepen’ geeft ook al aan dat het criterium uit het Bevi onverkort van toepassing is voor de vraag of sprake is van een kwetsbaar object. In zoverre heeft verweerder dus een verkeerde maatstaf gebruikt door alleen te toetsen aan het beperktere criterium in de planvoorschriften, uitgewerkt in het Beslismodel. Daarnaast had verweerder moeten beoordelen of sprake is van een kwetsbaar object volgens de definitiebepaling van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, aanhef en onder c, van het Bevi.
7.4.
Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een kwetsbaar object moet naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dan ook worden beoordeeld of in het restaurant en de coffeeshop tezamen doorgaans grote aantallen personen (dat wil zeggen: meer dan 50 personen) gedurende een groot deel van de dag aanwezig zijn, waarbij naar het oordeel van de rechtbank zowel de bezoekers en het personeel van de coffeeshop als van het restaurant in aanmerking moeten worden genomen. De rechtbank beschouwt daarbij het restaurant en de coffeeshop tezamen als één object, omdat ze in hetzelfde gebouw zijn gevestigd. Verder overweegt de rechtbank dat voor de beoordeling van de vraag of doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot deel van de dag in het gebouw aanwezig zijn, niet vereist is dat het daarbij steeds om dezelfde personen gaat (die gedurende een groot deel van de dag in het gebouw aanwezig zijn). Er kan ook sprake zijn van een doorstroom van personen. Een andere uitleg zou ook niet te rijmen zijn met het doel van het Bevi. Daarmee wordt immers geprobeerd om te voorkomen dat in de nabijheid van een risicovolle inrichting grote groepen mensen verblijven teneinde de effecten van een ongeval te beperken.
7.5.
Bij brief van 20 juni 2016 heeft verweerder een notitie van Kersing interieurarchitectuur & ontwerp (Kersing) van 26 mei 2016 ingebracht waarin de prognose uit 2014 is weergegeven van de bezoekersaantallen voor het jaar vanaf de opening (2016) en het personeel van zowel de coffeeshop als het restaurant. Volgens deze prognose zullen gemiddeld per dag op elk gegeven moment, uitgaande van een bezettingsgraad van 60%, in totaal 49 personen in het gebouw aanwezig zijn (9 coffeeshopbezoekers, 36 restaurantbezoekers en 4 personeelsleden). Op piekmomenten zijn volgens de prognose 73 personen in het gebouw aanwezig.
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank moet echter niet de prognose van het gemiddelde aantal bezoekers als uitgangspunt worden genomen. Uit de Nota van Toelichting bij het Bevi en de rechtspraak volgt dat bepalend is of een object is
bestemdvoor meer dan 50 personen. De rechtbank stelt vast dat Leidseplein Beheer B.V. in de aanvraag om een omgevingsvergunning van 15 september 2014 heeft aangegeven dat zij op het perceel een restaurant met terras wil exploiteren voor een maximaal aantal bezoekers van 280 personen. Bij dat aantal zijn de bezoekers van de coffeeshop en het personeel van het restaurant en de coffeeshop nog niet betrokken. Ook als wordt uitgegaan van een bezettingsgraad van 60%, volgt uit de aanvraag om een omgevingsvergunning dus dat in het restaurant en de coffeeshop tezamen veel meer dan 50 personen aanwezig zullen zijn. Dat het de bedoeling is dat deze personen gedurende een groot deel van de dag in het gebouw aanwezig zijn, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de openingstijden als genoemd in de aanvragen om de exploitatievergunningen voor het restaurant en de coffeeshop. In de aanvraag en de exploitatievergunning voor het restaurant zijn de volgende openingstijden vermeld:
- zondag tot en met donderdag: 07:00 uur tot 01:00 uur;
- vrijdag en zaterdag: 07:00 uur tot 03:00 uur.
In de aanvraag om de exploitatievergunning van de coffeeshop zijn als openingstijden vermeld: zondag tot en met zaterdag: 07:00 uur tot 22:00 uur.
7.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanvragen om een exploitatievergunning voor het restaurant en de coffeeshop zien op een gebouw waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, aanhef en onder c, van het Bevi. Dat uit de notitie van Kersing van 26 mei 2016 blijkt dat die aantallen personen in de praktijk niet (of nog niet) worden gehaald, kan daarbij geen rol spelen. Verweerder beschikte ten tijde van de besluitvorming immers uitsluitend over de in 7.6 vermelde gegevens en diende aan de hand van die gegevens te beslissen op de aanvragen van vergunninghouders 1 en 2.
7.8.
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, aanhef en onder c, van het Bevi en daarmee dus ook van een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1.39 van de planvoorschriften. Aangezien ter plaatse van de aanduiding ‘Milieuzone - 2’ kwetsbare objecten niet zijn toegestaan en deze nadere aanduiding van toepassing is op het perceel, is het exploiteren van het restaurant en de coffeeshop in strijd met het bestemmingsplan. Gelet op artikel 3.3 van de APV had verweerder de aanvragen van de vergunninghouders om een exploitatievergunning voor het restaurant en de coffeeshop dan ook moeten afwijzen. Het bestreden besluit is daarom in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd.
7.9.
Eisers hebben in beroep ook nog aangevoerd dat er bijzondere weigeringsgronden zijn als bedoeld in artikel 3.11, derde lid, van de APV. Meer in het bijzonder hebben eisers aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de hoge druk op het woon- en leefklimaat ter plaatse die nu al aanwezig is, omdat in de omgeving onvoldoende parkeergelegenheid is. Aan een beoordeling van deze beroepsgronden komt de rechtbank niet toe, omdat de algemene weigeringsgrond van artikel 3.3 van de APV al aan verlening van de exploitatievergunningen voor het restaurant en de coffeeshop in de weg staat.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de verleende exploitatievergunningen voor het restaurant en de coffeeshop, vernietigen. Deze vernietiging heeft ook consequenties voor het onderdeel van het bestreden besluit dat betrekking heeft op de gedoogverklaring. De gedoogverklaring hangt immers nauw samen met de exploitatievergunning voor de coffeeshop. Nu de rechtbank onder 7.8 tot de conclusie is gekomen dat de aanvraag van vergunninghouder 1 om een exploitatievergunning voor de coffeeshop had moeten worden afgewezen, geldt dat ook voor de aanvraag om een gedoogverklaring voor de coffeeshop. Ook dit onderdeel van het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
9. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar van eisers te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten 1, 2 en 3 te herroepen. De conclusie dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan, is namelijk gebaseerd op de combinatie van het restaurant en de coffeeshop, die voor het Bevi samen als één object worden beschouwd. Het is aan verweerder om te beoordelen welke gevolgen dit moet hebben voor de primaire besluiten, met inachtneming van deze uitspraak.
10. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht aan hen te betalen. Er is slechts éénmaal griffierecht van € 331,- in rekening gebracht en door eisers betaald.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.237,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de heropening van het onderzoek, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin de bezwaren tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 ongegrond zijn verklaard;
- laat het bestreden besluit voor het overige geheel in stand;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.237,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. de Vos, voorzitter, en mrs. M.M. Verberne en A.W.C.M. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2017.
griffier,
voorzitter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.