In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen SQV Beheer B.V. en twee gedaagden over de non-conformiteit van een appartement dat door SQV was aangekocht. De gedaagden, die mede-eigenaar waren van het appartement, hadden tijdens de verkoop mededelingen gedaan over de staat van de vloer. SQV vorderde gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding, omdat de vloer niet voldeed aan de verwachtingen die zij op basis van de mededelingen had. De rechtbank oordeelde dat SQV niet kon terugvallen op non-conformiteit, omdat zij niet voldoende onderzoek had gedaan naar de staat van de vloer en zich had moeten realiseren dat er mogelijk gebreken waren. De rechtbank wees de vorderingen van SQV af en veroordeelde haar in de proceskosten van de gedaagden.
De procedure begon met een dagvaarding op 5 juli 2016, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen. De feiten wezen uit dat de gedaagden in 1987 het appartement hadden aangekocht en dat er in 1995 een mede-eigenaar was toegevoegd. Bij de verkoop in 2015 had SQV het appartement bezichtigd, maar had zij geen makelaar ingeschakeld. Tijdens de openhuizendag had een van de gedaagden mededelingen gedaan over de vloer, maar de rechtbank oordeelde dat SQV niet zonder meer op deze mededelingen had mogen afgaan. De rechtbank concludeerde dat SQV onvoldoende had aangetoond dat de gedaagden op de hoogte waren van de gebreken en dat SQV zelf een onderzoeksplicht had die zij niet was nagekomen.
De rechtbank benadrukte dat de mededelingen van de gedaagden niet als bindend konden worden beschouwd, vooral gezien de omstandigheden van de verkoop en de aard van het pand. De vorderingen van SQV werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.