ECLI:NL:RBAMS:2017:3925

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
13/669164-16 (zaak A) en 13/674056-17 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor drugshandel en wapenbezit met betrekking tot cocaïne en procaïne

Op 17 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 43-jarige man, die werd beschuldigd van verschillende misdrijven, waaronder het bezit van een grote hoeveelheid procaïne, een stof die vaak wordt gebruikt voor het versnijden van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 januari 2015 tot en met 15 november 2016, betrokken was bij een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Tijdens de zitting op 3 mei 2017 heeft de officier van justitie, mr. H. Oppe, de vordering gedaan tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De verdachte en zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, hebben hun verweer gevoerd, waarbij zij vrijspraak hebben bepleit voor de meeste feiten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van cocaïne en een vuurwapen, maar heeft hem wel vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie en van schuld aan het ontstaan van een brand in zijn woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de woning van de verdachte een grote hoeveelheid chemicaliën en goederen aanwezig waren die bestemd waren voor het bewerken van cocaïne. De verdachte heeft een rol gespeeld in het voorbereiden van de verspreiding van verdovende middelen, wat een gevaar voor de omgeving met zich meebracht. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en zijn er verschillende voorwerpen verbeurd verklaard die in beslag waren genomen.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat zijn handelen een risico voor de samenleving met zich meebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/669164-16 (zaak A) en 13/674056-17 (zaak B)
Datum uitspraak: 17 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Oppe en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H.G. Koopman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
1.
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie -gevormd door (onder meer) [naam 1] en/of één of meer (nog) onbekende perso(o)n(en), welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en/of 10A eerste lid van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A en/of B en/of C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne, in elk geval van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming (onder meer) bestond uit:
- het voorhanden hebben van een of meer panden van waaruit en/of waarin voornoemde misdrijven gepleegd konden worden en/of
- het (mede)ontwikkelen en/of bespreken van plannen om bedoelde misdrijven te plegen en/of
- het leggen en/of onderhouden van (onder meer telefonische) contacten met leverancier(s) en/of afnemer(s) van die cocaïne, in elk geval die middel(en) en/of
- het (mede) organiseren van de (verschillende) leverantie(s) en/of
- verstrekkingen van die cocaïne, in elk geval die middel(en) en/of
- het bijeenbrengen van de benodigde (financiële) middelen teneinde die misdrijven te plegen, welke middelen (geheel of ten dele) bestond(en) uit de opbrengst van eerdere soortgelijke gepleegde misdrijven en/of
- het regelen van betalingen ten aanzien van de kosten welke ten behoeve van de organisatie en/of de te plegen of de gepleegde misdrijven was/waren gemaakt en/of
- het geven van opdrachten en/of inlichtingen en/of aanwijzingen ten behoeven van de uitvoering van die misdrijven en/of ten behoeve van betalingen en/of het bijeenbrengen van de benodigde middelen, verband houdende met die misdrijven en/of
- het (laten) brengen en/of ophalen en/of wegbrengen, in elk geval vervoeren van die cocaïne, in elk geval die middel(en), naar afnemer(s) -waaronder zijn mededader(s)- en/of
- het in ontvangst nemen en/of bewaren en/of afdragen van geldbedrag(en) afkomstig van betaling(en) van die leverantie(s) en/of verstrekking(en) en/of
- het bewaren, in elk geval aanwezig hebben van (verschillende) hoeveelheden cocaïne, in elk geval middel(en) en/of
- het bewaren, in elk geval aanwezig hebben van (verschillende) hoeveelheden cocaïne, in elk geval middel(en) en/of
- ( mede)plegen van, in elk geval meedoen aan die misdrijven en/of
- het aankopen en/of bewaren en/of gebruiken van een of meer versnijdingsmiddel(en) en/of versnijdingsmateria(a)l(en) voor het bewerken en/of verwerken van die cocaïne, in elk geval die middel(en) en/of
- het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde misdrijven en/of
- het witwassen (als bedoeld in artikel 420 bis Wetboek van Strafrecht) van de financiële opbrengsten van dat/die misdrij(f)(ven);
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
- een hoeveelheid verpakkingsmaterialen en/of versnijdingsmaterialen en/of één of meerdere geldtelmachine(s) en/of één of meerdere gasmasker(s) en/of een (grote) hoeveelheid contant (wissel)geld en/of administratieve documenten, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of heeft bewerkt en/of heeft verwerkt en/of heeft vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (Merk, Model, Kaliber: FEG, PA-63, 9mm), en/of munitie van categorie III, te weten 22 patronen, in elk geval één of meerdere patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
ten aanzien van zaak B, na wijziging ter terechtzitting:
op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning (gelegen aan de [adres] te Amsterdam), grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam vuur van een electrisch apparaat (vermoedelijk een wasmachine)
en/of open vuur in aanraking heeft/hebben gebracht met grote hoeveelheden jerrycans gevuld met aceton, althans met één of meer in voornoemde woning aanwezige (zeer) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat er brand is ontstaan in voornoemde woning en/of dat voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, terwijl daardoor:
- gemeen gevaar voor die woning en/of voor zich in die woning en/of zich in de nabijheid van die woning/belendende percelen bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
-levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de nabijheid van die woning/belendende percelen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde evenals het in zaak B ten laste gelegde. Hij heeft daartoe zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van zaak A:
In de woning van verdachte zijn goederen aangetroffen die gebruikt worden voor het wassen van cocaïne, waaronder ammonia, aceton en zoutzuur. In de badkamer van de woning is een installatie voor het wassen van cocaïne aangetroffen. Voorts is in de woning veel procaïne aangetroffen, dat veelvuldig wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne. Daaruit kan worden opgemaakt dat verdachte, samen met anderen, bezig was met het voorbereiden van een delict als bedoeld in de Opiumwet, namelijk het produceren van cocaïne. Niet vereist is dat de cocaïne al daadwerkelijk is geproduceerd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het de intentie was om procaïne als cocaïne te verkopen door het te mengen met aceton, maar deze verklaring is ongeloofwaardig.
Naast de goederen, zoals genoemd in feit 2 van de tenlastelegging, is in de keukenla bij verdachte thuis een kleine hoeveelheid cocaïne gevonden in wikkels. Het betreft hier ongeveer zes gram in vier wikkels. Op basis van het dossier kan bewezen worden dat verdachte deze cocaïne voorhanden heeft gehad, zelfs al verklaart hij dat deze wikkels zijn meegebracht door een persoon geheten ‘ [naam 2] ’ (fonetisch).
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde merk ik op dat het wapen is gevonden in een lade van de slaapkamer van verdachte. Ook hierover heeft verdachte verklaard dat ‘ [naam 2] ’ het wapen in de lade heeft gelegd en dat deze ‘ [naam 2] ’ de persoon is die het wapen altijd bij zich had. Zelfs al zou deze verklaring gevolgd worden dan nog is sprake van medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen. Verdachte wist namelijk dat het vuurwapen in zijn lade lag en kon er over beschikken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde verzoek ik u verdachte vrij te spreken. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om deelname aan een criminele organisatie bewezen te achten.
Ten aanzien van zaak B:
Het vuur in de badkamer is ontstaan door de schuld van verdachte en zijn mededaders. De ontstane brand heeft, met name gezien de grote hoeveelheid zeer brandbare stoffen zoals aceton en ammonia in de woning, voor gemeen gevaar van goederen en personen gezorgd. Verdachte was zich bewust van de brandbaarheid van de stoffen en heeft zijn hele huis toch vol gezet met jerrycans aceton en ammonia. De combinatie van brandbare stoffen en elektrische apparatuur in de badkamer maakte dat de woning van verdachte in feite een bom was. Het ten laste gelegde kan daarom worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar zijn pleitnota, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle in zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van zaak A:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is de verdediging, net als de officier van justitie, van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Enige onderbouwing dat sprake is geweest van (deelname aan) een criminele organisatie ontbreekt namelijk.
In de woning van verdachte is geen cocaïne aangetroffen, maar louter procaïne. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat verdachte deze procaïne uiteindelijk heeft willen versnijden met cocaïne. Ook uit de overige gevonden goederen blijkt niet zonder meer dat verdachte cocaïne heeft willen produceren. De verdediging stelt zich op het standpunt dat blokken procaïne het beoogde eindproduct was. Als procaïne is bewerkt met aceton ruikt dat hetzelfde als cocaïne. Het produceren van procaïne is geen overtreding van de Opiumwet. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 3 moet worden vastgesteld dat van de in de keukenla gevonden poeders, slechts 6,35 gram cocaïne betreft. Dit betreft een gebruikershoeveelheid en verdachte zou daarvoor niet vervolgd moeten worden. Voor dit feit dient vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde dient verdachte eveneens te worden vrijgesproken. Verdachte is niet de enige bewoner van het huis en het valt niet uit te sluiten dat een andere bewoner het wapen voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van zaak B:
Uit het dossier valt niet op te maken dat er vuur in aanraking is gebracht met de in de woning aanwezige jerrycans aceton of een andere zeer brandbare stof. Er waren namelijk geen chemicaliën aanwezig in de badkamer: de jerrycans met aceton stonden in de woonkamer. De bevelvoerder van de brandweer verklaart voorts niet over een acetonlucht in de badkamer. Een brandrapport ontbreekt. Derhalve kan niet worden bewezen dat het vuur is ontstaan zoals in de tenlastelegging omschreven en dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het in zaak A, onder 1 en van het in zaak B ten laste gelegde
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet bewezen de tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak B:
Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte schuld heeft aan het ontstaan van de brand op de wijze als omschreven in de tenlastelegging. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat er in de badkamer van de woning van verdachte aan de [adres] in Amsterdam een brand heeft gewoed. Gelet op het brandbeeld moet de brandhaard zijn gelegen ter hoogte van de inloopdouche. Aldaar lag op de vloer van de badkamer een zwart zeil met hierop een gelig materiaal. Daaromheen lagen drie ventilatoren en twee straalkachels, deels verbrand. De rechtbank deelt de conclusie van de forensisch rechercheurs dat men in de badkamer kennelijk bezig is geweest met het geforceerd laten drogen van het gelige materiaal op het zeil. Het ligt voor de hand dat bij dit proces de brand is ontstaan. Echter, dat daarbij vuur van een elektrisch apparaat (een wasmachine?) in aanraking is gekomen met jerrycans met aceton, een en ander zoals in de tenlastelegging omschreven, blijkt niet uit de bevindingen van de forensisch rechercheurs, noch uit enig ander bewijsmiddel. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de hem ten laste gelegde brand door schuld.
4.4.2
Het oordeel over het onder zaak A, feit 2, 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Ten aanzien van het in zaak A, onder 2 ten laste gelegde:
In de woning van verdachte is, na het blussen van de brand, een grote hoeveelheid goederen en chemicaliën aangetroffen die, met name in de aangetroffen
combinatie,
kenmerkendzijn voor het ‘
wassen’ (terugwinnen) van cocaïneen het
vervolgens verwerken hiervan in blokken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de installatie in zijn woning niet bestemd was voor het bewerken van cocaïne maar voor het produceren van blokken procaïne. Door de procaïne te behandelen met aceton zou deze als cocaïne kunnen worden verkocht.
De rechtbank stelt deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde. In de eerste plaats is door de verdediging geen enkele onderbouwing gegeven voor de stelling dat cocaïne bij uitstek herkenbaar zou zijn aan de specifieke acetonlucht, een stelling die de rechtbank – vaker geconfronteerd met Opiumwetdelicten – niet eerder heeft gehoord. Ook in het licht van de aangetroffen hoeveelheid aceton komt het verhaal van verdachte de rechtbank onwaarschijnlijk voor. In ieder geval heeft verdachte niet aannemelijk gemaakt waarom meer dan 500 liter aceton benodigd zou zijn om enkele blokken procaïne de geur van aceton te geven, een stof die naar algemeen bekend is zeer sterk ruikt. Ten slotte komt het de geloofwaardigheid van verdachte niet ten goede dat hij pas op de zitting – na maanden voorlopige hechtenis – voor het eerst met zijn verhaal is gekomen alsook dat hij daarbij wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard, onder meer op de vraag of hij wel eens in aanraking is geweest met cocaïne en op vragen naar de persoon op wiens initiatief een en ander zou zijn gebeurd.
Bij gebreke van een aannemelijk alternatief scenario, gaat de rechtbank ervan uit dat de goederen en chemicaliën in de woning van verdachte de bestemming hadden die naar de uiterlijke verschijningsvorm de meest waarschijnlijke is, namelijk het bewerken van cocaïne.
Dat er in de woning van verdachte (behalve een kleine hoeveelheid in de keukenlade) geen cocaïne is gevonden, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de kennelijke bestemming van deze voorwerpen.
Ten aanzien van het onder zaak A, feiten 3 en 4 ten laste gelegde:
Zowel de vier wikkels met cocaïne als het vuurwapen en de munitie zijn gevonden in de woning van verdachte, te weten in de keukenlade, respectievelijk een lade in de slaapkamer. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van zowel de wikkels met cocaïne als het wapen in zijn slaapkamer. Omdat zowel de cocaïne als het wapen in de woning van verdachte lag, heeft verdachte hier ook een zekere vorm van machtsuitoefening over gehad. Dat verdachte heeft verklaard dat de cocaïne en het wapen aan een ander zouden toebehoren, doet daar niets aan af. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zowel het onder 3, als het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Wat betreft de hoeveelheid cocaïne merkt de rechtbank op dat het hier om meer dan 0,5 gram gaat, welke gewicht in de richtlijn van het Openbaar Ministerie als ondergrens voor vervolging wordt gehanteerd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
in de periode 6 november 2016 tot en met 15 november 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en verwerken van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen:
- een hoeveelheid verpakkingsmaterialen, versnijdingsmaterialen en maskers voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
Ten aanzien van zaak A, feit 3:
op 15 november 2016 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne.
Ten aanzien van zaak A, feit 4:
op 15 november 2016 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool (Merk, Model, Kaliber: FEG, PA-63, 9mm), en munitie van categorie III, te weten 22 patronen, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring van zowel de geldtelmachine als de auto gevorderd.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar zijn pleitnota, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte met deze zaak voor het eerst in aanraking met justitie is gekomen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de slechte gezondheid van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in zijn woning een grote hoeveelheid chemicaliën en andere goederen aanwezig gehad, bestemd voor het bewerken van cocaïne. Hij heeft daarnaast een – relatief geringe – hoeveelheid cocaïne en een vuurwapen met munitie voorhanden gehad. Verdachte heeft door zijn handelen een rol gehad in het voorbereiden van de verspreiding van verdovende middelen. Algemeen bekend is dat de handel in verdovende middelen behalve gezondheidsrisico’s ook veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit met zich brengt. Uit de camerabeelden blijkt dat sprake was van een georganiseerd verband, waarbij stelselmatig goederen de woning in werden gebracht. Gezien de grote hoeveelheid chemicaliën in de woning, was de installatie kennelijk gericht op het verwerken van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne.
Er was sprake van een professionele installatie die was ingericht in een woonwijk. Een dergelijke installatie levert een gevaar op voor de omgeving. Verdachte had alleen al in zijn woonkamer ongeveer 500 liter van het zeer brandbare aceton opgeslagen. Het gevaar heeft zich in dit geval ook verwezenlijkt, aangezien er brand is uitgebroken tijdens het bereidingsproces. Dat de schade beperkt is gebleven en er geen slachtoffers zijn gevallen, is uitsluitend te danken aan het optreden van de brandweer. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid af willen leggen voor zijn handelen. Hij heeft er blijk van gegeven slechts te handelen uit eigen financieel gewin, kennelijk zonder oog te hebben voor de veiligheid van anderen, onder wie zijn eigen gezin en directe woonomgeving, of de gezondheid van de samenleving als geheel. In hetgeen door de raadsman is opgemerkt over de gezondheid van verdachte ziet de rechtbank geen strafmatigende omstandigheid.
De rechtbank zal wel een lagere straf opleggen dan geëist door de officier van justitie, omdat de rechtbank minder feiten bewezen verklaart dan de officier van justitie. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden is.

9.Beslag

Onder verdachte is een drietal voorwerpen in beslag genomen, zoals weergegeven in de als
bijlage Iopgenomen beslaglijst op naam van verdachte.
Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn een gelaatsmasker en een geldtelmachine, onder nummers 2 en 3 in beslag genomen. Gebleken is dat deze goederen gebruikt zijn voor het plegen van het misdrijf. Deze goederen zullen verbeurd worden verklaard.
Retour rechthebbende
Het onder nummer 1 in beslag genomen voorwerp (personenauto Renault Megane) behoort aan verdachte toe en zal aan hem worden geretourneerd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A, onder 1 en het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
-
Medeplegen van een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden, door stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Ten aanzien van zaak A, feit 3:
-
Handelen in strijd met artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van zaak A, feit 4:
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, en
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag:
  • Verklaart verbeurd de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder nummers
  • Gelast de teruggave aan [verdachte] van het voorwerp genoemd op de aangehechte beslaglijst onder nummer
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2017.