ECLI:NL:RBAMS:2017:3996

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4660
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingskader voor gebruikelijke hulp in het kader van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor gespecialiseerde ambulante ondersteuning. Eiseres, die lijdt aan multiple sclerose, ontving eerder een pgb op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om haar slechts 3 uur per week gespecialiseerde ambulante ondersteuning toe te kennen. Eiseres betoogde dat de hulp die haar partner biedt, niet als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, maar als bovengebruikelijke hulp, en dat zij recht heeft op meer uren ondersteuning.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de specifieke omstandigheden van eiseres en de mogelijkheden van haar partner om gebruikelijke hulp te bieden. De rechtbank stelde vast dat het bestreden besluit gebreken vertoonde, omdat verweerder niet had aangetoond dat de hulp van de partner binnen de grenzen van gebruikelijke hulp valt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/4660

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 mei 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. S. Bonnet),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigden: mr. J.C. Smit en mr. E.T. 't Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aan eiseres, over de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017, een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor de maatwerkvoorziening gespecialiseerde ambulante ondersteuning voor 3 uur per week.
Bij besluit van 14 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Deze zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken met kenmerk AMS 16/4291, AMS 16/2829 en AMS 16/2831.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiseres is bekend met een chronische aandoening van het zenuwstelsel (multiple sclerose) waardoor zij visueel en energetisch beperkt is. Eiseres is in behandeling bij een neuroloog van het AMC. Ook wordt zij behandeld door een gedragstherapeut en een ergotherapeut. Eiseres ontving op grond van een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een pgb voor begeleiding individueel klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week) en een pgb voor persoonlijke verzorging klasse 1 (0 tot 1,9 uur per week) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Verweerder heeft de MO-zaak (het medisch adviesorgaan van verweerder) verzocht de indicatie van eiseres op grond van de AWBZ te herbeoordelen op grond van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2016 (hierna: de Nadere regels).
1.3.
Op 4 maart 2016 heeft de MO-zaak advies uitgebracht. Uit het advies blijkt onder meer dat eiseres ondersteuning nodig heeft bij een aantal activiteiten en dat er mogelijkheden zijn voor het inzetten van haar sociaal netwerk om het gewenste resultaat te bereiken. Eiseres heeft een partner, [de man] (hierna: de partner), die in het kader van gebruikelijke hulp geacht wordt hulp te bieden bij taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van het huishouden en de administratie. Ook wordt de partner geacht mee te gaan naar afspraken met familie, vrienden, huisarts en specialist. Dit hoort tot het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer. Verder wordt de partner geacht begeleiding te bieden op het terrein van maatschappelijke participatie, zoals het maken van een wandeling, bezoek aan winkels, restaurant, enz. Omdat er sprake is van meervoudige complexiteit vanwege psychische en somatische problemen en er sprake is van complexe communicatie vanwege een beperkte visus en er voorts onvoldoende voorliggende oplossingen aanwezig zijn, adviseert de MO-zaak positief ten aanzien van een maatwerkvoorziening ambulante ondersteuning voor 3 uur per week. De leveringsvorm is een pgb.
1.4.
Bij het primaire besluit I heeft verweerder aan eiseres een pgb toegekend voor de maatwerkvoorziening gespecialiseerde ambulante ondersteuning voor 3 uur per week over de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017. Over de periode van 1 mei 2016 tot en met 31 december 2016 ontvangt eiseres een budget van € 2.100,-. Hierbij geldt het niet-professionele uurtarief van € 20,-.
1.5.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het bezwaarschrift is door de primaire afdeling van verweerder het ambtsbericht van 29 april 2016 uitgebracht. Hierin staat dat de persoonskenmerken, leefomstandigheden en beperkingen van eiseres door de MO-zaak uitvoerig zijn bestudeerd. Met 3 uur per week ambulante ondersteuning, ondersteuning vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) en gebruikelijke hulp wordt verwacht dat eiseres haar zelfredzaamheid behoudt. Er is geen reden om het bestreden besluit te herzien, aldus het ambtsbericht.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder bekeken of terecht is besloten dat aan eiseres 3 uur per week gespecialiseerde ambulante ondersteuning volgens het niet-professionele uurtarief is toegekend.
2.2.
Verweerder heeft aanleiding gezien om het uurtarief te wijzigen van € 20,- naar € 35,84 (professioneel tarief), omdat de partner van eiseres zich heeft geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. Verweerder handhaaft het primaire besluit voor wat betreft het aantal vastgestelde uren. Verweerder overweegt, na verwijzing naar de inhoud van het advies van de MO-zaak van 4 maart 2016, dat het evident is dat eiseres op veel terreinen kan worden ondersteund door haar partner. Het is volgens verweerder echter eveneens evident dat eiseres ondersteuning behoeft in de vorm van ambulante ondersteuning. Een indicatie van 3 uur per week ambulante ondersteuning licht intensief is in deze voldoende voor taken zoals het aanbrengen van structuur en regie in het dagelijks leven, het uitvoeren van praktische vaardigheden, het plannen van de dag of week en het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken. Het halen van boodschappen en het koken van maaltijden zijn voorzieningen die niet onder de ambulante ondersteuning vallen. Ook onder de indicatie hulp bij huishouden worden deze zelden geïndiceerd en zeker niet in het geval van gebruikelijke hulp. Verweerder is van oordeel dat afgegaan mag worden op het advies van de MO-zaak, omdat dit op objectieve wijze, inzichtelijk en zorgvuldig is opgesteld.
Standpunt eiseres
3. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat zij van mening is dat verweerder ten onrechte heeft beslist dat de hulp die haar partner biedt is aan te merken als gebruikelijke hulp zoals bedoeld in de WMO en dat daarvoor geen voorziening op grond van die wet wordt toegekend. Er is volgens eiseres sprake van bovengebruikelijke hulp; per week besteedt de partner minstens 10 uur aan het ondersteunen van eiseres. Een korting van de uren met 25% (3 uur in plaats van 4 uur) is daarom te veel.
Bij de herbeoordeling had de CIZ-indicatie als uitgangspunt moeten worden genomen. In het rapport van de MO-zaak wordt bovendien op geen enkele wijze duidelijk gemaakt hoe tot het aantal geïndiceerde uren van 3 is gekomen. Eiseres kan verweerder niet volgen in zijn stelling dat de MO-zaak een juiste afweging heeft gemaakt. Het is voor eiseres verder onbegrijpelijk dat de MO-zaak heeft verzuimd informatie op te vragen bij haar behandelend artsen. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en gebrekkig gemotiveerd.
Beoordeling gronden eiseres door de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres voor wat betreft de persoonlijke verzorging pgb ontvangt op grond van de Zvw. De beoordeling hiervan valt daarmee buiten de omvang van het geding.
5.1.
Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag in hoeverre de door de partner van eiseres verleende hulp als gebruikelijk kan worden aangemerkt.
5.2.
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. [1] Ten aanzien van de invulling van het begrip gebruikelijke hulp zullen de gemeenten op dit punt beleid moeten ontwikkelen. [2] Verweerder heeft in de Nadere regels op dit punt het volgende afwegingskader vastgesteld.
5.3.
Ten aanzien van het vergroten van de inzet van het eigen sociale netwerk beschrijft het beleid van verweerder – voor zover van belang – het volgende: onderzocht wordt op welke wijze de Amsterdammer door zijn netwerk ondersteund kan worden, bijvoorbeeld door familieleden, vrienden of buren. Het gaat hier allereerst om de zogenoemde gebruikelijke hulp. [3]
Gebruikelijke hulp is niet vrijblijvend. Het gaat hierbij om de normale dagelijkse zorg, zoals taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, administratie, schoonmaken, bezoek aan familie/instanties/arts. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld.
Er zijn uitzonderingen mogelijk op het uitgangspunt van gebruikelijke hulp, al dan niet tijdelijk. Te denken valt aan situaties waarin:
 de huisgenoot lang en/of frequent afwezig moet zijn en het zorg voor kinderen betreft;
 de huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en niet in staat kan worden geacht tot het verrichten of aanleren van taken behorende tot gebruikelijke hulp;
 de huisgenoot overbelast is of dreigt te raken;
 de hulpvrager een korte levensverwachting heeft. [4]
5.4.
Volgens de Wmo 2015 ligt het verder op de weg van verweerder om, naast het opstellen van een objectief afwegingskader, in individuele situaties steeds weer een zorgvuldige afweging te maken en daarbij rekening te houden met de noodzaak tot ondersteuning en de specifieke omstandigheden van de betrokkene, waaronder zijn persoonskenmerken en zijn gezinssituatie. [5]
5.5.
Verweerder dient dus aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de betrokkene om met (onder meer) gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren. [6] Dit betekent dat verweerder dient te onderzoeken welke hulp in een specifieke situatie van de huisgenoot in redelijkheid gevraagd kan worden. Hierbij dient verweerder rekening te houden met de behoeften en persoonskenmerken van de betrokkene. En dienen de mogelijkheden van de persoon die de gebruikelijke hulp verleent daarbij betrokken te worden. Immers, taken die door verweerder altijd onder de normale dagelijkse zorg zijn geschaard (onder meer administratie en het bezoek aan familie en artsen), zullen in individuele situaties geheel of gedeeltelijk als bovengebruikelijk moeten worden aangemerkt, afhankelijk van de omvang van de behoefte van de betrokkene en de (on)mogelijkheden van degene die de hulp verleent. De resultaten van het door verweerder te (doen) verrichten onderzoek dienen op kenbare wijze vastgelegd te worden in het door de deskundige opgestelde rapport. Hierbij dient de deskundige met inachtneming van het voorgaande inzichtelijk te maken welke taken (gedeeltelijk) als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, welke taken (gedeeltelijk) bovengebruikelijke hulp betreffen en hoeveel tijd hier (dagelijks) mee gemoeid is. Tot slot dient verweerder zich ervan te vergewissen dat voornoemd onderzoek, dat in de praktijk door een medisch deskundige zal worden verricht, op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
5.6.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit bij de beoordeling in hoeverre sprake is van gebruikelijke, dan wel bovengebruikelijke hulp slechts heeft verwezen naar de taken die volgens het beleid onder de normale dagelijkse zorg vallen. Uit het advies van de MO-zaak blijkt niet dat onderzoek is gedaan naar de behoeften en persoonskenmerken van eiseres en naar de (on)mogelijkheden van de partner, als bedoeld in overweging 5.5. Evenmin is gemotiveerd waarom de in het advies genoemde taken de gebruikelijke hulp in omvang en intensiteit niet overstijgen. Daarbij komt dat nergens is gemotiveerd hoeveel tijd is gemoeid met de taken die door de MO-arts als gebruikelijke hulp zijn aangemerkt. Verweerder had daarom niet – zonder nader onderzoek – mogen afgaan op dit advies van de MO-zaak. De rechtbank constateert dan ook dat het bestreden besluit in zoverre een gebrek bevat.
5.7.
Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat er in deze zaak aanleiding is om een heradvies door de MO-zaak op te vragen. De gemachtigde van verweerder heeft toegelicht dat in deze zaak de medische beperkingen van eiseres niet in geschil zijn, maar dat wat door eiseres in de bezwaarfase is aangevoerd en is overgelegd aan een arts voorgelegd had moeten worden. Daarnaast zou verweerder in het heradvies het aspect gebruikelijke hulp aan bod willen laten komen en de omvang van de huidige indicatie ten opzichte van de eerdere indicatie van eiseres aan de orde willen stellen. De rechtbank overweegt dat ook wat betreft deze door verweerder aangedragen punten, het bestreden besluit een onderzoeks- en motiveringsgebrek bevat.
6. Gelet op het hiervoor onder 5.6 en 5.7 overwogene is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het op de weg van verweerder ligt om nader onderzoek te doen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, voorzitter, en mr. P. Sloot en mr. P. Vrugt, leden, in aanwezigheid van mr. M. den Toom, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 1.1.1 van de Wmo 2015.
2.Dit volgt uit de Memorie van Toelichting; Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 114 .
3.Hoofdstuk 4.3 (gespecialiseerde ambulante ondersteuning) van de Nadere regels en hoofdstuk 3.3 (ambulante ondersteuning) van de Nadere regels.
4.Hoofdstuk 2.3 (onderzoek) van de Nadere regels, paragraaf 2 (sociaal netwerk).
5.Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 28. Zie ook artikel 2.3.2., vierde lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015.
6.Dit volgt ook uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015 gelezen in samenhang met artikel 4.1, tweede lid, van de Verordening.