ECLI:NL:RBAMS:2017:4144

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7561
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet WIA

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [de man] en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [de man] op basis van de Wet WIA. [de man] had een VVU aangevraagd en stelde dat zijn gezondheidssituatie was verslechterd. Het UWV oordeelde echter dat hij nog steeds voor 42,75% arbeidsongeschikt was, wat betekende dat hij niet volledig arbeidsongeschikt was en geen recht had op een loongerelateerde uitkering (LAU) of een Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA). De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank concludeerde dat [de man] niet in staat was om aan te tonen dat de rapportages niet aan de vereisten voldeden. De rechtbank verklaarde het beroep van [de man] ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV dat zijn arbeidsongeschiktheid niet was gewijzigd. De proceskosten werden niet vergoed omdat [de man] geen gelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/7561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, hierna te noemen: [de man]

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder, hierna te noemen: UWV
( [gemachtigde] ).

Procesverloop

Op 15 maart 2016 heeft [de man] bij het UWV gemeld dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd.
In het besluit van 27 juni 2016 (het primaire besluit) heeft het UWV beslist dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [de man] niet gewijzigd is.
[de man] heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In het besluit van 26 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van [de man] ongegrond verklaard.
[de man] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2017. [de man] en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet op de zitting verschenen. De [gemachtigde] is namens het UWV op de zitting verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De rechtbank geeft hierbij eerst een korte uitleg over het systeem van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Kennis van dat systeem is nodig om de uitspraak goed te kunnen begrijpen.
1.2
Wanneer iemand door ziekte is uitgevallen voor zijn werk, heeft hij na 104 weken na zijn eerste ziektedag (de zogeheten wachttijd) recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, als deze persoon minimaal 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat iemand vóór zijn ziekte verdiende (het maatmanloon), te vergelijken met het gemiddelde loon dat iemand met zijn ziekte en de daaruit voortvloeiende beperkingen nog kan verdienen. Uit deze vergelijking blijkt voor hoeveel procent iemand door zijn ziekte in inkomen achteruit gaat. Dit percentage wordt de mate van arbeidsongeschiktheid genoemd.
1.3
Iemand die nog meer dan 65% van zijn oude loon kan verdienen (en dus minder dan 35% arbeidsongeschikt is), heeft op grond van de Wet WIA geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Iemand die tussen de 80% en 100% arbeidsongeschikt is, is ‘volledig’ arbeidsongeschikt. Het UWV moet dan beoordelen of deze persoon ook ‘duurzaam’ arbeidsongeschikt is. Duurzaam houdt in dat iemands ziekte naar verwachting niet zal verbeteren. Als dat het geval is, heeft iemand recht op een Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA).
1.4
Iemand die minimaal 35% arbeidsongeschikt is, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is, heeft in eerste instantie recht op een loongerelateerde uitkering (LGU). De duur van de LGU is afhankelijk van hoe lang iemand in het verleden gewerkt heeft. Na de LGU heeft iemand recht op een loonaanvullingduitkering (LAU). Er moet dan wel zijn voldaan aan de ‘inkomenseis’. De inkomenseis betekent dat iemand minimaal de helft verdient van wat die persoon nog met zijn ziekte zou kunnen verdienen. Personen die 80% tot 100% arbeidsongeschikt zijn, hoeven niet aan de inkomenseis te voldoen om een LAU te krijgen. Personen die 35% tot 80% arbeidsongeschikt zijn en niet aan de inkomenseis voldoen, krijgen na de LGU geen LAU, maar een vervolguitkering (VVU).
Wat ging er vooraf aan deze zaak?
2.1
[de man] werkte als buschauffeur en heeft zich op 16 september 2009 ziek gemeld. Het UWV heeft tot 14 maart 2014 aan [de man] een LGU toegekend, omdat hij volgens het UWV 40,51% arbeidsongeschikt was.
2.2
[de man] heeft op 16 april 2015 aan het UWV doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie vanaf 21 juni 2014 is verslechterd. Het UWV heeft op 15 juni 2015 besloten dat [de man] vanaf 1 september 2014 recht heeft op een LAU, omdat hij volledig arbeidsongeschikt is. [de man] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, omdat hij vindt dat hij niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is. In het besluit op dat bezwaar van 29 maart 2016 heeft het UWV, in tegenstelling tot het primaire besluit, beslist dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [de man] niet 100%, maar 43,48% is. [de man] heeft daarom vanaf 1 september 2014 eigenlijk geen recht op een LAU, maar op een VVU. Om [de man] tegemoet te komen laat het UWV de VVU echter pas ingaan op 1 mei 2016. Tot die datum krijgt [de man] een LAU.
Waar gaat deze zaak over?
3.1
Op 15 maart 2016 heeft [de man] bij het UWV gemeld dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd. Een verzekeringsarts van het UWV (hierna: de eerste verzekeringsarts) heeft [de man] daarom medisch onderzocht op 11 mei 2016. De arbeidsdeskundige (hierna: de eerste arbeidsdeskundige) heeft daarna functies voor [de man] geselecteerd. Op basis van dat onderzoek heeft het UWV in het primaire besluit gezegd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [de man] 42,75% is en dat hij daarom nog steeds recht heeft op een VVU en niet op een LAU of IVA.
3.2
[de man] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidskundige bezwaar en beroep van het UWV hebben toen opnieuw naar de zaak van [de man] gekeken. Dit heeft geleid tot het bestreden besluit. Hierin heeft het UWV het bezwaar van [de man] ongegrond heeft verklaard en het primaire besluit in stand heeft gelaten.
4. [de man] is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daarom beroep ingesteld. Hij vindt dat het UWV zijn medische beperkingen heeft onderschat. [de man] meent dat hij de functies die de arbeidskundigen van het UWV voor hem hebben geselecteerd niet kan uitoefenen, omdat hij helemaal niet kan werken vanwege zijn lichamelijke beperkingen.
Wat vindt de rechtbank ervan?
5. Kern van het geschil is of het UWV terecht heeft besloten dat [de man] op 15 maart 2016 voor 42,75% arbeidsongeschikt is. De rechtbank vindt van wel en geeft daarvoor de volgende redenen.
6.1
Het UWV mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van haar verzekeringsartsen en arbeidskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapportages [1] . Het is aan [de man] om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
6.2
De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de medische en arbeidskundige rapportages die over [de man] in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
Voldoen de medische rapportages aan de voorwaarden?
7.1
Volgens de rapportage van 11 mei 2016 heeft de eerste verzekeringsarts [de man] gezien op het spreekuur, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en zijn dossier bestudeerd. De eerste verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat [de man] verminderde mogelijkheden heeft. De eerste verzekeringsarts zegt in zijn rapportage: ‘Uit uitslag aanvullend beeldvormend onderzoek en claimklachten kunnen er enige beperkingen gegeven worden op nekrotaties-flexie. Er is geen beperking in de nek op de neutrale stand’. Er lijkt volgens de eerste verzekeringsarts ook sprake te zijn van ‘een psychosomatisch component in de klachtbeleving’. De eerste verzekeringsarts heeft de beperkingen van [de man] vastgelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2016.
7.2
Volgens de rapportage van 24 oktober 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiergegevens van [de man] bestudeerd, zijn bezwaarschrift bestudeerd en [de man] gezien op de hoorzitting van 5 september 2016. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verklaring van 10 oktober 2016 van de psycholoog van [de man] bestudeerd bij zijn onderzoek. Uit de informatie van de psycholoog is niet af te leiden dat de medische situatie van [de man] is veranderd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er geen medische argumenten zijn om van de rapportage van de eerste verzekeringsarts af te wijken. De klachten worden misschien anders geduid door de psycholoog, maar dat maakt niet dat de beperkingen onjuist door de eerste verzekeringsarts zijn vastgesteld.
7.3
De rechtbank vindt dat de rapportages van de verzekeringsartsen over [de man] vanwege de onderzoeksactiviteiten die zijn verricht zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Verder vindt de rechtbank dat die rapportages geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle medische informatie in zijn beoordeling betrokken en hij heeft gemotiveerd waarom de informatie van de psycholoog van [de man] niet tot een andere conclusie leidt. [de man] heeft in beroep geen medische stukken ingebracht waaruit blijkt dat er meer beperkingen vastgesteld hadden moeten worden dan nu is gedaan. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan de conclusies in de rapportages te twijfelen. De medische rapportages voldoen dan ook aan de voorwaarden zoals omschreven in punt 6.1. De beperkingen van [de man] zijn dus correct vastgesteld in de FML van 11 mei 2016.
Voldoen de arbeidskundige rapportages aan de voorwaarden?
8.1
Bij de vraag of [de man] kan werken in de functies die de arbeidskundigen voor [de man] hebben geselecteerd, gaat de rechtbank uit van de beperkingen zoals vastgelegd in de FML.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidskundige rapportages eveneens voldoen aan alle vereisten. De rapportages zijn zorgvuldig tot stand gekomen. De eerste arbeidskundige heeft namelijk de gegevens van [de man] bestudeerd, overlegd met de eerste verzekeringsarts en met [de man] gesproken. Verder heeft de eerste arbeidskundige duidelijk uitgelegd waarom [de man] kan werken in de functies magazijnmedewerker, productiemedewerker en inpakker. De gemachtigde van het UWV heeft op de zitting uitgelegd dat voor de toelichtingen bij de geselecteerde functies gekeken moet worden naar een eerder arbeidskundig onderzoek, namelijk dat van 25 februari 2016. Toen zijn precies dezelfde functies voor [de man] geselecteerd. De rechtbank stelt vast dat dit klopt en dat toen inderdaad een toelichting is gegeven bij die functies. De arbeidskundigen hebben dan ook goed gemotiveerd waarom [de man] met zijn beperkingen in de geselecteerde functies kan werken.
8.3
De arbeidsdeskundigen hebben het verschil tussen het loon dat [de man] als buschauffeur verdiende en het loon dat hij met de geselecteerde functies nog kan verdienen daarom terecht vastgesteld op 42,75%.
Conclusie
9. Het UWV heeft terecht geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [de man] niet is gewijzigd. Het beroep is daarom ongegrond. [de man] krijgt geen gelijk.
10. Omdat [de man] geen gelijk krijgt, hoeft het UWV de proceskosten die [de man] gemaakt heeft en het griffierecht dat hij heeft betaald, niet aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.