ECLI:NL:RBAMS:2017:4269

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
13/730083-16 (zaak A) en 13/733001-17 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor drugsbezit, illegaal wapenbezit en witwassen

Op 21 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 38-jarige Amsterdammer, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder drugsbezit, illegaal wapenbezit en witwassen. De zaak kwam aan het licht na een melding op 10 november 2016, waarbij de verdachte zich vrijwillig bij de politie meldde en verklaarde dat er wapens, drugs en contant geld in zijn woning aanwezig waren. Tijdens de doorzoekingen werden aanzienlijke hoeveelheden cocaïne, heroïne, vuurwapens en een groot geldbedrag aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze goederen voorhanden had en dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de bewijsvoering overtuigend. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en legde een gevangenisstraf op die recht doet aan de gepleegde misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/730083-16 (zaak A) en 13/733001-17 (zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 21 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
domicilie kiezend op het adres van zijn raadsman, [adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.J. de Groot, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Schuurman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A – na wijziging op de zitting van 17 mei 2017 – ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a. een of meerdere vuurwapen(s) van categorie III, te weten (een) pisto(o)l(en) (merk Grand Power, kaliber 9mm x 19, model P1), en/of,
b. een of meerdere vuurwapen(s) van categorie III, te weten (een) pisto(o)l(en) (merk Glock, kaliber 9mm x 19, model 26) en/of,
d. een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Norico en/of Colt, kaliber .45 ACP, model Colt 1911) en/of,
e. een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk lm-Metal, kaliber 9mm x 19, model HS9 Compact) en/of,
f. een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Norico, kaliber .45 ACP, model Colt 1911, serienummer 415569) en/of,
g. (ongeveer) 865 stuks munitie, behorende bij voornoemde wapens,
voorhanden heeft gehad;
feit 2
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
– (ongeveer) 25,986 kilo (betreft een nettogewicht) en tevens 35,540 kilo (betreft een brutogewicht) cocaïne en/of
– (ongeveer) 2,692 kilo (betreft een nettogewicht) en tevens 12,650 kilo (betreft een brutogewicht) heroïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) 215.500,- euro; en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 5.790,- euro,
heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) (van (ongeveer) 215.500,- euro en/of 5.790,- euro gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moet(en) vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
In zaak B is aan verdachte ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 19,50 kilo (betreft een brutogewicht) en daarnaast ook 6,998 kilo (betreft een nettogewicht), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
hij op of omstreeks 10 november 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van een (of meer) voorwerp(en), te weten een (of meer) geldbedrag(en) van (ongeveer)
- 599.000 euro
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een (of meer) voorwerp(en) was en/of voornoemd voorwerp voorhanden had
en/of
voornoemd voorwerp heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van voornoemd voorwerp gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe ten eerste aangevoerd dat de startverklaring van verdachte en de resultaten van de daaropvolgende doorzoekingen van de woning dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De verbalisant had verdachte bij het opnemen van zijn verklaring de cautie moeten geven en hem moeten wijzen op het recht op verhoorsbijstand. Nu dit niet is gebeurd en verdachte ook nog eens zichtbaar in de war was, is er sprake van een ernstig vormverzuim en dient bewijsuitsluiting te volgen, aldus de raadsman.
Het tweede verweer bestrijdt dat verdachte de beschikkingsmacht heeft gehad over de drugs, de wapens, de munitie en het geld die zich in de woning bevonden – met uitzondering van één vuurwapen in de kledingkast. Volgens de verklaring die verdachte op de terechtzitting heeft overgelegd, trof hij pas op de dag van de melding de betreffende goederen aan. Direct daarna is hij naar de politie gestapt. Verdachte moet ook om die reden te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, zo heeft de raadsman bepleit.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Had verdachte gewezen moeten worden op het zwijgrecht of het recht op verhoorsbijstand?
Nadat verdachte op 10 november 2016 het politiebureau binnen liep, heeft hij bij een verbalisant een verklaring afgelegd, de zogenaamde startverklaring. Deze verbalisant heeft hiervan een proces-verbaal opgemaakt. Op de terechtzitting is de betreffende verbalisant als getuige gehoord. Hij heeft onder meer verklaard dat hij verdachte niet de cautie heeft gegeven en dat hij zich niet kan herinneren of hij verdachte heeft gewezen op de mogelijkheid van verhoorsbijstand. De verbalisant heeft ook verklaard dat hij verdachte wel vragen heeft gesteld naar aanleiding van zijn verklaring, maar toen verdachte specifiek over wapens, drugs en geld begon heeft hij het gesprek beëindigd.
De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet een verhorende ambtenaar voor aanvang van het verhoor aan de verdachte meedelen dat hij niet tot antwoorden is verplicht, met andere woorden: hij moet hem de cautie geven. Er is sprake van een verhoor in het geval van ‘vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit’ (zie HR 2 oktober 1979, NJ 1980/243).
De rechtbank stelt vast dat in het geval van verdachte geen sprake was van een geconstateerd strafbaar feit op het moment dat hij de verklaring aflegde. Daar komt bij dat de verbalisant, zo begrijpt de rechtbank, vragen heeft gesteld ter verheldering. Hij heeft verdachte niet bevraagd over strafbare feiten, laat staan over zijn betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit. Er was dus geen sprake van een verhoor in de zin van artikel 29 Sv, zodat de plicht tot het geven van de cautie niet gold toen verdachte zijn verklaring aflegde op 10 november 2016. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verbalisant pas geloofde dat daadwerkelijk sprake was van een strafbaar feit bij de laatste zinnen van de verklaring van verdachte : “ik denk dat ze een hennepplantage aan het ruimen waren, ze moesten eens weten.”
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat verdachte zich vrijwillig bij het politiebureau heeft gemeld en uit eigen beweging een verklaring heeft afgelegd. Hij heeft er zelf voor gekozen om hierbij te melden dat er wapens, drugs en (veel) contant geld in zijn woning lagen. Ook om deze reden was er geen sprake van een verhoor (zie ook HR 8 maart 1988, NJ 1988/795). De verbalisant hoefde verdachte dus niet te wijzen op het recht om te zwijgen.
Ten aanzien van het wijzen op het recht op rechtsbijstand overweegt de rechtbank dat ook hiervoor geldt dat een verbalisant dit moet doen voor aanvang van het eerste verhoor. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen was er van een verhoor geen sprake, zodat verdachte niet op het recht op rechtsbijstand gewezen hoefde te worden.
De rechtbank concludeert dat de startverklaring en de resultaten van de daaropvolgende doorzoekingen voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
4.3.2.
Wat is de betrouwbaarheid van de startverklaring?
De raadsman heeft aangevoerd dat de startverklaring van verdachte geen grote bewijswaarde heeft, omdat verdachte verward was toen hij deze aflegde. Uit de schriftelijke verklaring die verdachte op de terechtzitting heeft overgelegd volgt volgens de raadsman dat verdachte zich pas op de dag van de melding bewust was van wat zich in zijn woning bevond en is hij daarna onmiddellijk naar de politie gegaan.
De rechtbank stelt vast dat de twee verklaringen van verdachte op belangrijke onderdelen van elkaar verschillen. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen verdachte bij de politie heeft verklaard toen hij het bureau was binnengelopen. De verbalisant die deze verklaring opnam heeft – toen hij als getuige werd ondervraagd – verklaard dat verdachte op hem niet verward overkwam. Hij had de indruk dat de verklaring van verdachte klopte. Daar komt bij dat de hoeveelheden geld, wapens en drugs die verdachte in zijn startverklaring noemt, ongeveer overeenkomen met wat vervolgens daadwerkelijk in zijn woning is aangetroffen.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van verdachte’s eerste verklaring en schuift daarmee de op de terechtzitting overgelegde verklaring als ongeloofwaardig terzijde.
4.3.3.
Heeft verdachte de drugs, de wapens en het geld opzettelijk aanwezig/voorhanden gehad?
In de startverklaring van verdachte, die hij op eigen initiatief aflegde, heeft hij onder meer verklaard dat hij ongeveer 3,5 jaar in de cocaïne zit en deel uitmaakt van een geoliede machine. Hij is een werker, levert drugs af en neemt drugs in ontvangst. Het gaat over kilo’s in de week. Daarnaast zouden er 100 kilo, een zak met kleinere vuurwapens en 600.000,00 euro in zijn woning liggen.
Naar aanleiding van deze verklaring vindt er op 10 november 2016 een doorzoeking in de woning van verdachte plaats. Na een inbraak in de nacht van 10 op 11 november wordt op 11 november de woning van verdachte opnieuw doorzocht. Bij beide doorzoekingen worden kort gezegd grote hoeveelheden cocaïne en heroïne, ongeveer 800.000,00 euro aan contant geld en acht vuurwapens in een tas aangetroffen. Verdachte is aangehouden en meerdere keren verhoord. Hij heeft zich steeds beroepen op zijn zwijgrecht. Ook op de terechtzitting heeft verdachte geen vragen willen beantwoorden.
Deze gang van zaken, met name de omstandigheid dat verdachte naar eigen zeggen al 3,5 jaar in de organisatie zit en ten aanzien van de hoeveelheid goederen bij benadering juist heeft verklaard, maakt dat de rechtbank er vanuit gaat dat verdachte wist van alle in zijn woning aangetroffen goederen. Nu hij de bewoner van deze woning was had hij ook een zekere macht over deze goederen. Verdachte heeft de betreffende goederen daarmee opzettelijk aanwezig of voorhanden gehad.
4.3.4.
Witwassen
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen niet is vereist dat wordt bewezen uit welk specifiek misdrijf het voorwerp (in dit geval meerdere geldbedragen) afkomstig is. Wel dient te worden bewezen dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan toch bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, wanneer het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Het is aan het Openbaar Ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Als de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo'n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Als de verklaring van de verdachte daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve (legale) herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Oordeel over de aangetroffen geldbedragen
In de woning van verdachte zijn op verschillende plaatsen grote hoeveelheden contant geld aangetroffen. In totaal gaat het om zo’n 800.000 euro, voor een groot deel bestaande uit biljetten van 500 euro. Naar het oordeel van de rechtbank levert het voorhanden hebben van een dergelijk groot contant geldbedrag, in deze grote coupures, in combinatie met de hoeveelheid drugs en wapens, zonder meer een vermoeden van witwassen op. Verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. Hiermee is het vermoeden van witwassen niet ontkracht, zodat de rechtbank er vanuit zal gaan dat het geld van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist. Verdachte heeft zich hiermee meermalen schuldig gemaakt aan witwassen.
4.3.5.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
feit 1
op 10 november 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
a. vuurwapens van categorie III, te weten pistolen (merk Grand Power, kaliber 9mm x 19, model P1), en,
b. vuurwapens van categorie III, te weten pistolen (merk Glock, kaliber 9mm x 19, model 26) en,
d. een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Colt, kaliber .45 ACP, model 1911) en,
e. een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (kaliber 9mm x 19, model HS9 Compact) en,
f. een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Norico, kaliber .45 ACP, model Colt 1911, serienummer 415569) en,
g. 813 stuks munitie, behorende bij voornoemde wapens,
voorhanden heeft gehad;
feit 2
op 10 november 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
– ongeveer 25,986 kilo (betreft een nettogewicht) en tevens 35,540 kilo (betreft een brutogewicht) cocaïne en
– ongeveer 2,612 kilo (betreft een nettogewicht) en tevens 12,650 kilo (betreft een brutogewicht) heroïne;
feit 3
op 10 november 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van ongeveer 215.500,- euro; en
- een geldbedrag van 5.790,- euro,
hebben voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Zaak B
feit 1
omstreeks 10 november 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19,50 kilo (betreft een brutogewicht) en ook 6,998 kilo (betreft een nettogewicht), van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2
omstreeks 10 november 2016, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van
- 599.000 euro
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de hoofdstraf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6,5 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie de verdediging een tijdlang stukken heeft onthouden. Daarnaast dienen het niet geven van de cautie en het niet wijzen op het recht op verhoorsbijstand bij het afleggen van de verklaring van verdachte te leiden tot een lagere straf. Tenslotte moet volgens de raadsman de zwakke en kwetsbare positie van verdachte meegewogen worden. Op het moment dat hij de verklaring aflegde was verdachte verslaafd en depressief.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige feiten. Hij heeft ongeveer 100 kilo aan cocaïne en heroïne in zijn woning opgeslagen. Dit betreft een enorme hoeveelheid, die gelet op de omvang niet in het bezit was van verdachte alleen, maar kennelijk van een organisatie die zich bezig houdt met de handel in drugs. Het is algemeen bekend dat het gebruik van dergelijke harddrugs schadelijk is voor de gezondheid en verslavend werkt. Daar komt bij dat drugsverslaafden vaak strafbare feiten begaan om hun verslaving te bekostigen. Ook brengt de georganiseerde drugscriminaliteit veel geweld mee. De samenleving ondervindt dus veel overlast van de grootschalige handel in drugs. Verdachte houdt dit in stand door de drugs in zijn woning te bewaren. Daar komt bij dat hij acht vuurwapens en een grote hoeveelheid bijbehorende munitie voor handen heeft gehad. Het behoeft geen uitleg dat het illegale, ongecontroleerde bezit hiervan ernstige gevolgen kan hebben, zeker in het licht van de georganiseerde drugscriminaliteit. Verder heeft verdachte een groot contant geldbedrag witgewassen. Witwassen is een ernstig strafbaar feit, dat de legale economie bedreigt en de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast. Daar komt bij dat met het grote bedrag aan zwart geld dat verdachte voorhanden had, criminele investeringen gedaan hadden kunnen worden. Zo bezien draagt ook het witwassen bij aan de instandhouding van criminaliteit.
Gelet op de ernst van de feiten en met name de grote hoeveelheden waar het om gaat, is de rechtbank van oordeel dat slechts een lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet in dit geval. In beginsel kan de rechtbank zich dan ook vinden in de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal echter, iets meer dan de officier van justitie heeft gedaan, rekening houden met de omstandigheid dat verdachte zelf naar de politie is gestapt. Door zichzelf te melden heeft verdachte er immers aan bijgedragen dat de drugs, wapens en het zwarte geld ‘van de straat’ zijn.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er, behalve dat verdachte zichzelf heeft gemeld, geen sprake is van omstandigheden die moeten leiden tot een lagere straf. De verdediging heeft geen nadeel ondervonden van de (tijdelijke) onthouding van stukken. Zoals eerder in dit vonnis overwogen hoefde de verbalisant verdachte niet te wijzen op het recht om te zwijgen en het recht op verhoorsbijstand. Dat de verbalisant dit niet heeft gedaan levert daarom geen strafvermindering op.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van zes jaar zal opleggen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de in bijlage II genoemde voorwerpen in beslag genomen.
9.1.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen met de nummers 2 tot en met 15 behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot die voorwerpen het onder 3 (zaak A) en 2 (zaak B) bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard. Nu met behulp van voorwerp met nummer 24 het onder 3 (zaak A) en 2 (zaak B) bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp ook verbeurdverklaard.
9.2.
Onttrekking aan het verkeer
Nu mede met betrekking tot de voorwerpen met de nummers 28 tot en met 33 het onder 1 (zaak A) bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
9.3.
Teruggave
De overige in beslag genomen voorwerpen zullen aan verdachte worden teruggegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd’
en
‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’;
ten aanzien van zaak A, feit 2:
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’;
ten aanzien van zaak A, feit 3:
‘medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd’;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
‘medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
ZES (6) JAREN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: de op de beslaglijst (bijlage II) met de nummers 2 tot en met 15 en 24 aangegeven voorwerpen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: de op de beslaglijst (bijlage II) met de nummers 28 tot en met 33 aangegeven voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van: de op de beslaglijst (bijlage II) met de nummers 1, 21, 22, 23, 25, 26, 27 en 34 tot en met 42 aangegeven voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2017.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.