ECLI:NL:RBAMS:2017:4297

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 907
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na tweede ziektejaar en geschil over belastbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van eiser. Eiser, die in Duitsland woont, had zich ziekgemeld vanwege maagklachten en psychische klachten, en ontving sinds 17 maart 2015 een ZW-uitkering. De uitkering werd per 16 november 2016 beëindigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat eiser niet geschikt werd geacht voor de maatgevende arbeid. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 8 juni 2017 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij volledig arbeidsongeschikt was door zijn medische klachten, waaronder organisch psychosyndroom (OPS) en chemical hypersensitivity.

De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld. Deze rapportages concludeerden dat eiser, ondanks zijn klachten, in staat was om de maatgevende arbeid te hervatten. De rechtbank oordeelde dat de rapportages zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen aanwijzingen waren voor medisch objectiveerbare cognitieve stoornissen. Eiser had eerder met OPS gewerkt en er was geen bewijs dat zijn klachten waren verergerd. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was en dat eiser voldoende belastbaar was om zijn werk te hervatten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/907

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser

(gemachtigde: mr. D.J. von Rosenstiel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. Y. Huisman).

Procesverloop

In het besluit van 15 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 16 november 2016 beëindigd.
Met het besluit van 2 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Voorgeschiedenis
1.1
Eiser, geboren op [geboortedatum] , was vanaf 17 maart 2014 werkzaam als [functie] voor gemiddeld 40,28 uur per week (de maatgevende arbeid). Hij heeft zich per 7 januari 2015 ziekgemeld vanwege maagklachten, gevolgd door psychische klachten. Zijn dienstverband als [functie] liep tot 17 maart 2015.
1.2
Met het besluit van 17 juli 2015 is aan eiser met ingang van 17 maart 2015 een ZW-uitkering toegekend. Deze uitkering is na een eerstejaars ZW-beoordeling voortgezet, omdat eiser na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek niet geschikt is geacht voor de maatgevende arbeid en evenmin voor andere arbeid waarmee hij in staat wordt geacht meer dan 65% te kunnen verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3
De verzekeringsarts heeft een expertise bij de curatieve sector ingezet om de onderliggende medische problematiek van eiser in kaart te brengen, teneinde een eenduidig oordeel over de belastbaarheid van eiser over de maatgevende arbeid te kunnen vormen. De onderzoeksbevindingen van de psychiatrische expertise door psychiater [naam] zijn neergelegd in het rapport van 16 augustus 2016 en de onderzoeksbevindingen van de klinisch neuropsycholoog [naam] in het verslag van 23 augustus 2016.
1.4
In het primaire besluit heeft verweerder, na een herbeoordeling van eisers belastbaarheid in het tweede ziektejaar met betrekking tot de toegekende ZW-uitkering, de ZW-uitkering van eiser beëindigd per 16 november 2016. Aan het primaire besluit ligt de rapportage van de verzekeringsarts van 15 november 2016 ten grondslag, waarin de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van objectiveerbare stoornissen waardoor eiser belastbaar is om de maatgevende arbeid weer te hervatten.
1.5
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 januari 2017, ongegrond verklaard.
2. Standpunten van eiser
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij, gelet op zijn medische klachten voortvloeiende uit het organisch psychosyndroom (OPS) en chemical hypersensitivity, geenszins weer geschikt is voor de maatgevende arbeid. Hij acht zich volledig arbeidsongeschikt, omdat hij tot op heden wordt geconfronteerd met gevolgen van deze ziekte. OPS is al in 1998 en 1999 gediagnosticeerd en zal altijd in meer of mindere mate blijven bestaan. Eiser zal met de hieruit voortvloeiende aanpassingsstoornis moeten blijven omgaan. Ook het risico op decompensatie is te allen tijde aanwezig en er is volgens eiser geen sprake van een aanpassingsstoornis die adequaat is behandeld. Uit het neuropsychologisch onderzoek blijkt niet dat er geen cognitieve stoornissen zouden zijn, maar deze konden niet worden vastgesteld vanwege het onderpresteren. Eiser heeft ter zitting daarom de rechtbank verzocht om opnieuw onafhankelijke deskundigen te benoemen. Ten aanzien van de stelling in de psychiatrische expertise dat geen cognitieve stoornis bij neuropsychologisch onderzoek kon worden vastgesteld, verwijst eiser naar de brieven van zijn behandelend neuroloog [naam] van 17 februari 2015 en 1 december 2016 waarin is geconcludeerd dat het besluit om eiser volledig arbeidsgeschikt te verklaren, moet worden herzien. Daarnaast stroken de conclusies van de psychiatrische expertise naar de stelling van eiser evenmin met de verklaringen en de conclusies van zijn behandelend psycholoog [naam] . Eiser verwijst daarbij naar de ingebrachte medische informatie van 11 maart 2015 en 7 december 2016. Het medisch onderzoek en de daarop gebaseerde rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn, gelet op het voorgaande, onzorgvuldig tot stand gekomen en stroken niet met de medische informatie uit de behandelend sector, aldus eiser.
3. Beoordeling
3.1
De rechtbank stelt vast dat eiser de medische grondslag van het bestreden besluit heeft betwist. In geschil is of eiser per 16 november 2016, de datum in geding, geschikt is voor de maatgevende arbeid van [functie] .
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep komt aan verzekeringsgeneeskundige rapportages, indien deze bevoegdelijk zijn opgesteld, op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, een bijzondere waarde toe in die zin, dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren (zie onder meer de uitspraak van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683). Het ligt op de weg van eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet aan deze eisen voldoen. Voor het aannemelijk maken is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk.
3.3
In de rapportage van 2 januari 2017, die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het verzekeringsgeneeskundig oordeel heroverwogen en vastgesteld dat bij eiser in 1999 een lichte vorm van OPS is gediagnosticeerd. Er is nadien waarschijnlijk enig herstel opgetreden. Eiser heeft de maatgevende arbeid een half jaar kunnen verrichten ondanks eventueel resterende OPS klachten. Hij heeft zich ziek gemeld met in eerste instantie maagklachten en vervolgens een aanpassingsstoornis. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden aan te nemen dat de OPS klachten zijn verergerd, dit blijkt ook niet uit de stukken van neuroloog [naam] . De maagklachten van eiser en de aanpassingsstoornis, op basis waarvan eiser zich heeft ziekgemeld, zijn adequaat behandeld en geven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperkingen. Wat aan ziektebeeld overblijft is dus een lichte vorm van OPS, op basis waarvan de psychiater geen functiestoornissen kan vaststellen en de neuroloog geeft aan dat enige verbetering mogelijk is van de aanvankelijk al lichte vorm van OPS. Eiser heeft hiermee destijds zijn werk als [functie] kunnen verrichten en nu de nadien ontstane ziektebeelden adequaat zijn behandeld, is eiser volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht hersteld gemeld voor de maatgevende arbeid.
3.4
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar aanvullende rapportage van 28 februari 2017 gereageerd op de beroepsgronden van eiser en de brief van psycholoog [naam] van 7 december 2016 . Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen aanwijzingen dat er medisch objectiveerbare cognitieve stoornissen aanwezig zijn. De cognitieve stoornissen konden met het neuropsychologisch onderzoek niet aangetoond worden. Uit de medische informatie van 7 juni 2012 van neuroloog [naam] blijkt dat het geheugen en aandachtsklachten van eiser in 2012 zijn verbeterd en ook is de karakterverandering genormaliseerd. Eiser heeft tot februari 2012 gewerkt als [functie] en heeft dus weer normaal kunnen functioneren. Dat eiser nadien weer cognitieve klachten heeft gekregen kan niet meer toegeschreven worden aan OPS, omdat hij immers niet meer wordt blootgesteld aan oplosmiddelen. Vanuit medisch oogpunt is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarschijnlijker dat eiser cognitieve klachten heeft op basis van een aanpassingsstoornis. Dit wordt in de brief van 7 december 2016 bevestigd door psycholoog [naam] . Daaruit blijkt dat de cognitieve klachten niet structureel zijn maar afhankelijk zijn van de ervaren stress en dat past niet bij OPS. Uit de psychiatrische expertise is naar voren gekomen dat er geen psychiatrische stoornis aanwezig is die leidt tot het moeten aannemen van beperkingen en de psycholoog geeft in zijn schrijven ook niet aan wat er bij eiser aan de hand is, behoudens dat eiser weer stress ervaart door de beslissing van verweerder.
3.5
De rechtbank stelt vast dat uit de aangehaalde rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat alle beschikbare medische informatie van de curatieve sector bij de beoordeling van eisers belastbaarheid is betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is aan de hand van deze informatie en de neuropsychologische en psychiatrische expertise gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat eiser in staat kan worden geacht de maatgevende arbeid weer te hervatten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van deze onderzoeken. De rapportages van de verzekeringsarts zijn daarom op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen, bevatten bovendien geen inconsistenties en zijn concludent. Bij de vaststelling van de belastbaarheid van eiser is rekening gehouden met klachten die medisch objectiveerbaar zijn. De cognitieve stoornissen konden met de neuropsychologische expertise niet vastgesteld worden en bij het psychiatrisch onderzoek zijn er geen cognitieve afwijkingen waargenomen. Uit de psychiatrische expertise is gebleken dat sprake is van lichte psychische klachten die niet kwalificeren voor een psychiatrische stoornis. Er zijn verder geen stemmingsstoornissen en er kan niet meer gesproken worden van een aanpassingsstoornis waardoor er geen beperkingen zijn vast te stellen voortvloeiend uit een psychiatrische stoornis. Anders dan eiser stelt en interpreteert, is de rechtbank van oordeel dat uit de door eiser ingebrachte medische informatie niet blijkt dat op de datum in geding wel sprake is van objectiveerbare cognitieve stoornissen die het gevolg zijn van OPS of chemical hypersensitivity. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat bij eiser in 1998 lichte OPS is gediagnosticeerd en hij nadien blijkens de brief van 1 december 2016 van neuroloog [naam] niet meer met oplosmiddelen heeft gewerkt, waardoor het ook volgens deze neuroloog mogelijk is dat herstel is opgetreden van zijn cognitieve stoornissen. Uit de meest recente brief van psycholoog [naam] van 7 december 2016 blijkt dat bij eiser in 2015 sprake was van een aanpassingsstoornis – waarmee eiser is uitgevallen voor de maatgevende arbeid –, maar de behandeling is in mei 2015 afgesloten omdat het tot verbetering leidde. Nu eiser destijds met OPS en chemical hypersensitivity de maatgevende arbeid heeft kunnen verrichten en er op de datum in geding geen medisch objectiveerbare cognitieve stoornissen aanwezig zijn terwijl de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand zijn gekomen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag.
3.6
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid een onafhankelijke medische deskundige te benoemen. Daartoe is met name redengevend dat in de bezwaarprocedure al een onafhankelijk onderzoek bij de curatieve sector is ingezet om de onderliggende medische problematiek van eiser in kaart te brengen en de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd en overgelegd onvoldoende aanknopingspunten ziet te twijfelen aan de uitkomsten van dit onderzoek.
4. Conclusie
4. De ZW-uitkering van eiser is terecht en op goede gronden per 29 juli 2016 beëindigd, omdat eiser voldoende belastbaar is om weer de maatgevende arbeid te hervatten. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.