In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de besloten vennootschap Greif Nederland B.V. tegen een werknemer, hierna aangeduid als [verweerder]. Greif verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen van de werknemer, na een incident op de werkvloer op 22 februari 2017. Tijdens dit incident, waarbij een collega met een heftruck voorbijreed en toeterde, ontstond er een conflict tussen de werknemer en de collega. De werknemer reageerde boos en zou de collega hebben bedreigd met een schroevendraaier. Na het incident volgden gesprekken tussen de werkgever en de werknemer, waarbij de werknemer zijn gedrag ontkende en zijn emoties als gevolg van het recente overlijden van zijn vader aanhaalde.
De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor het verwijtbaar handelen van de werknemer. De rechter stelde vast dat de werknemer, ondanks zijn emotionele reactie, niet op een zodanige manier had gehandeld dat dit een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde. De kantonrechter wees erop dat de werknemer een lange diensttijd had en dat er geen eerdere incidenten waren geweest. Bovendien was er geen bewijs dat de arbeidsrelatie onherstelbaar verstoord was. De rechter concludeerde dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moest worden afgewezen, evenals het verzoek van de werknemer om een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.