ECLI:NL:RBAMS:2017:4357

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
5944475 EA VERZ 17-381
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en normering transitievergoeding in WNT-zaak binnen onderwijssector

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerster]. [Verzoekster] heeft op 28 april 2017 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster], die sinds 1 juli 1992 in dienst was als lid van het College van Bestuur. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie en dat herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, met ingang van 1 augustus 2017.

Daarnaast is er een voorwaardelijk verzoek gedaan met betrekking tot de normering van de transitievergoeding op basis van de Wet normering topinkomens (WNT). De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verweerster] als topfunctionaris onder de WNT valt en recht heeft op een transitievergoeding van € 83.037,00 bruto. De kantonrechter heeft bepaald dat deze vergoeding niet door de WNT wordt beperkt, aangezien deze onder de wettelijke bepalingen valt. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd en de partijen ieder hun eigen kosten laten dragen.

De beslissing van de kantonrechter is als volgt: de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 augustus 2017, en [verzoekster] mag de berekende transitievergoeding aan [verweerster] uitkeren, mits deze niet boven het wettelijk maximum uitkomt. De overige verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht – team kanton
zaaknummer: 5944475 EA VERZ 17-381 en CV 17 - 13176
beschikking van: 31 mei 2017
func.: 245

Beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:671b BW

Vonnis van de kantonrechter ex artikel 96 Rv

I n z a k e

[verzoekster] ,

gevestigd te [plaats]
verzoekster, tevens (voorwaardelijk) verzoekster
nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. drs. N. Mauer
t e g e n

[verweerster]

wonende te [woonplaats]
verweerster, tevens ()voorwaardelijk verzoekster
nader te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. N.M. Manse

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoekster] heeft op 28 april 2017 een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend. Bij het verzoekschrift hebben [verzoekster] en [verweerster] een (voorwaardelijk) verzoek op de voet van artikel 96 Rv gedaan, waarbij het hoger beroep niet is voorbehouden.
De inhoud van beide stukken geldt als hier ingelast. Partijen hebben daarbij ieder te kennen gegeven dat na het ontstaan van het geschil op basis van artikel 108 Rv. is gekozen voor de bevoegdheid van de kantonrechter te Amsterdam.
Partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling.
Beschikking is bepaald op heden.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

Verzoek ex artikel 7:671b BW

[verweerster] , geboren op [geboortedag] 1957, is sedert 1 juli 1992 in dienst van [verzoekster] in de functie van lid College van Bestuur. Het salaris bedraagt € 6.064,33 bruto per maand, exclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering en overige emolumenten.
[verzoekster] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7: 671b lid 1 BW en stelt dat daarvoor een redelijke grond aanwezig is, als bedoeld in artikel 7: 669 lid 3, onderdeel h BW, waarbij herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort of in de rede ligt.
[verzoekster] heeft haar verzoek onderbouwd door er op te wijzen dat sprake is van een verschil van mening ten aanzien van het te voeren beleid, waardoor van [verzoekster] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweerster] kan hiervan geen verwijt worden gemaakt.
[verweerster] erkent dat sprake is van zodanige verschillen van inzicht omtrent de invulling van haar functie en een daardoor verstoorde arbeidsrelatie, dat het van haar niet gevergd kan worden het dienstverband te laten voortduren. Pogingen om het pro-bleem op te lossen hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd en [verweerster] erkent dat binnen de organisatie van [verzoekster] geen passende functie voor haar voorhanden is.
Als eerste heeft de kantonrechter zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop de opzegverboden betrekking hebben.
Naar aanleiding van hetgeen over en weer is aangevoerd, is de kantonrechter verder van oordeel dat sprake is van een redelijke grond, waarbij herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort of in de rede ligt. De arbeidsovereenkomst zal derhalve worden ontbonden.
Overeenkomstig artikel 7:671b lid 8 BW bepaalt de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst op de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. Nu de door partijen voorgestelde datum van 1 augustus 2017 daar niet van afwijkt, kan de ontbinding tegen de verzochte datum worden toegewezen.
Tot slot wordt vastgesteld dat [verzoekster] heeft erkend dat uit hoofde van artikel 7:673 BW [verzoekster] aan [verweerster] een transitievergoeding is verschuldigd. Partijen hebben onderling berekend dat [verzoekster] aan [verweerster] een transitievergoeding van € 83.037,00 bruto moet voldoen.
Er zijn termen de proceskosten van de procedure ex artikel 7:671b BW te compenseren.

Verzoek ex artikel 96 Rv

Naast (en tegelijkertijd met) het verzoek van [verzoekster] hebben partijen de vraag aan de kantonrechter voorgelegd of, als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en daarbij aan [verweerster] een transitievergoeding van € 83.037,00 bruto wordt toegekend, deze transitievergoeding wordt genormeerd door het maximum ingevolge de WNT. Nu aan de voorwaarde is voldaan, zal het voorwaardelijk verzoek worden beoordeeld.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerster] als topfunctionaris kwalificeert op grond van artikel 1 lid 1 sub b onder 4 WNT en dus onder het toepassingsbereik van de WNT valt. Evenmin is tussen partijen in geschil dat [verweerster] uit hoofde van artikel 7:673 jo 7:673a BW recht heeft op een transitievergoeding. De transitievergoeding van [verweerster] beloopt een bedrag dat het maximum van de WNT (€ 75.000,00) te boven gaat, doch - naar de kantonrechter - begrijpt minder is dan het maximum van artikel 7:673 e.v. BW (voor [verweerster] : een jaarsalaris).
Ten eerste wordt opgemerkt dat de transitievergoeding is verbonden aan de beëindiging van het dienstverband en wettelijk is geregeld in artikel 7:673 e.v. BW. Het is dus een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, die rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Artikel 1 lid 1 sub i WNT zondert deze uitkeringen uit van het toepassingsbereik van de WNT, vanuit de gedachte dat partijen op deze uitkeringen geen invloed kunnen uitoefenen.
Daarmee is echter niet gezegd dat cumulatie van deze vergoeding met een additionele tussen partijen overeen te komen vergoeding mogelijk is (zie ook ECLI:NL:RBAMS: 2016:3672). Het is immers de bedoeling van de WNT geweest de tussen partijen overeen te komen vergoedingen bij de beëindiging van het dienstverband in de sectoren bestreken door de WNT, aan banden te leggen. En aangezien de transitievergoeding de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband voor de topfunctionaris compenseert, acht de kantonrechter cumulatie van de transitie-vergoeding en een additionele vergoeding slechts mogelijk, voor zover deze tezamen niet boven het wettelijk maximum als gegeven in de WNT uitkomen.
Maar hoewel het partijen in beginsel dus niet vrijstaat naast de transitievergoeding nog een additionele vergoeding bij beëindiging van het dienstverband overeen te komen, wordt de transitievergoeding niet
genormeerddoor de WNT, in die zin dat de transitievergoeding voor een topfunctionaris onder de WNT nooit meer dan
€ 75.000,00 bruto zou mogen bedragen, ook niet in het geval dat artikel 7:673 jo artikel 7:673a BW tot een hoger bedrag leidt. Hetzelfde geldt voor de (op de WNT gebaseerde) normering van artikel 2.5 CAO Bestuurders PO.
Naar het oordeel van de kantonrechter geldt ten aanzien van de vraag van partijen dan ook dat indien de transitievergoeding op grond van de berekeningsgrondslag neerkomt op een hoger bedrag dan het maximum van artikel 3.7 WNT (€ 75.000,00) maar minder dan het maximum van artikel 7:673 BW (hier een jaarsalaris), [verzoekster] de berekende transitievergoeding van € 83.037,00 bruto aan [verweerster] mag uitkeren.
Er zijn ook hier termen de proceskosten te compenseren.

BESLISSING

De kantonrechter:

In het verzoek ex artikel 7:671b BW:

ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2017;
bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;

In het verzoek ex artikel 96 Rv:

beantwoordt de voorgelegde vraag aldus dat als de transitievergoeding op grond van de berekeningsgrondslag neerkomt op een hoger bedrag dan het maximum van artikel 3.7 WNT, maar op minder dan het maximum van artikel 7:673 e.v. BW, [verzoekster] de tussen partijen berekende en akkoord bevonden transitievergoeding aan [verweerster] mag uitkeren;
wijst het meer of anders verzochte af.
bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
Aldus gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op
31 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter