In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2]. De moeder van de kinderen, die te maken heeft met psychiatrische problematiek, heeft de zorg voor de kinderen. [kind 1] verblijft in een woonvoorziening, terwijl [kind 2] in een pleeggezin is geplaatst. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing voor beide kinderen, omdat er onrust in het gezin was en de ontwikkeling van de kinderen in gevaar kwam door de situatie thuis. De moeder heeft zich verzet tegen deze verzoeken en stelt dat zij inmiddels de juiste hulp ontvangt en dat de situatie is verbeterd.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een lange geschiedenis van incidenten en zorgelijke gebeurtenissen binnen het gezin is, maar dat er recentelijk positieve ontwikkelingen zijn. De moeder heeft stappen gezet in haar behandeling en de kinderen lijken zich in hun huidige situaties te stabiliseren. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de verzoeken tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor [kind 1] niet noodzakelijk zijn, maar heeft de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor [kind 2] wel toegewezen, gezien de zorgen over zijn ontwikkeling en de noodzaak voor een veilige omgeving. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [kind 2] voor de duur van twaalf maanden en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden verleend, met de nadruk op het belang van een goede begeleiding en evaluatie van de situatie.