ECLI:NL:RBAMS:2017:4499

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
13/751143-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van Bologna, Italië, op 7 februari 2016. De opgeëiste persoon, geboren in Italië in 1969, is verdacht van strafbare feiten die onder de Italiaanse wetgeving vallen, met name illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij sinds juni 2007 duurzaam EU-verblijfsrecht in Nederland heeft. De officier van justitie betoogde dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden aan een Nederlander, omdat er geen bewijs is dat hij de afgelopen vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde echter aan dat zijn duurzaam EU-verblijfsrecht hem het recht geeft op de terugkeergarantie die door de Italiaanse autoriteiten is gegeven.

De rechtbank overwoog dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eisen van artikel 6, vijfde lid OLW, en dat Nederland rechtsmacht heeft over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank concludeerde dat de overlevering alleen kan worden toegestaan als de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan, mocht hij in Italië worden veroordeeld. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751143-17
RK-nummer: 17/1349
Datum uitspraak: 6 juni 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 februari 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 februari 2016 door
the Court of Bologna – Division of the Preliminary Investigations Judges(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 mei 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.T. Pittau, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen, verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Order applying a custodial measurevan 6 februari 2017, uitgevaardigd door
the Court of Bologna.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Italië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op de feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden aan een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid OLW. Hoewel de opgeëiste persoon vanaf juni 1996 staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en sinds juni 2007 duurzaam EU-verblijfsrecht in Nederland heeft, ontbreken gegevens die kunnen aantonen dat de opgeëiste persoon de afgelopen 5 jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De door de Italiaanse autoriteiten gegeven terugkeergarantie is ten onrechte gevraagd door het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) en ook ten onrechte verstrekt.
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon gelet op zijn duurzaam EU-verblijfsrecht, gelijkgesteld moet worden aan een Nederlander en daarom recht heeft op de verstrekte terugkeergarantie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de informatie van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) van 10 april 2017 volgt dat de IND heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon sinds 28 juni 2007 duurzaam EU-verblijfsrecht in Nederland heeft. De opgeëiste persoon heeft ter zitting bevestigd dat hij in het bezit is gesteld van een 'verblijfsdocument duurzaam verblijf EU-onderdanen' zoals bedoeld in artikel 8.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Onder verwijzing naar haar uitspraken van 24 april 2009 (ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ0781) en 29 april 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:2454) stelt de rechtbank voorop dat onder verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd mede wordt verstaan een verblijfsdocument duurzaam verblijf voor burgers van de Europese Unie. Nu de opgeëiste persoon in het bezit van een dergelijk document is gesteld, en gesteld noch gebleken is dat hij zijn duurzaam verblijfsrecht sindsdien heeft verloren, is de vraag of de opgeëiste persoon aan de materiele voorwaarden voor een duurzaam verblijfsrecht niet aan de orde. De rechtbank overweegt voorts dat Nederland rechtsmacht heeft over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht en dat uit de informatie van de IND blijkt dat de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon
nietzijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. De opgeëiste persoon voldoet daarom aan de eisen van artikel 6, vijfde lid OLW.
Gelet op het voorgaande kan de overlevering van de opgeëiste persoon alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan, in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Director Generalvan het Ministerie van Justitie in Rome heeft op 28 april 2017, met gestempelde datum 2 mei 2017, de volgende garantie gegeven:
(…) [opgeëiste persoon] will be sent back to the Kingdom of the Netherlands, for the execution of the penalty possibly imposed on him by the Italian Judicial Authority.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • onderzoek is in Italië aangevangen;
  • de verdovende middelen waren voor de Italiaanse markt bestemd en in Italië ingevoerd;
  • medeverdachten worden vervolgd in Italië;
  • bewijsmateriaal bevindt zich in Italië;
  • verdovende middelen zijn in Italië in beslag genomen.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Italiaanse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Court of Bologna – Division of the Preliminary Investigations Judgesten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.