Beoordeling
6. Tussen partijen is naar de kern genomen in geschil of het in de overgangsregeling gemaakte leeftijdsonderscheid bij de verhoging van de voor vliegers geldende pensioenleeftijd van 56 naar 58 - te weten in vier stappen in plaats van ineens - objectief gerechtvaardigd is, zoals KLM en VNV stellen en de vliegers betwisten.
7. Op grond van artikel 7 lid 1, aanhef en onder c, Wgbl geldt het in artikel 3, aanhef en onder c Wgbl opgenomen verbod op leeftijdsonderscheid niet indien dit objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Daarbij geldt overeenkomstig artikel 12 Wgbl dat de bewijslast van de objectieve rechtvaardiging op KLM (en VNV) rust.
8. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 oktober 2004 (NJ 2005/117) geoordeeld dat het pensioenontslag voor vliegers bij KLM bij het bereiken van de leeftijd van 56 jaar objectief gerechtvaardigd is. Dit oordeel is bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012 (NJ 2012/547) dat dateert van na de inwerkingtreding van de Wgbl. Alhoewel de vliegers op zich terecht hebben aangevoerd dat het daar ging om een andere beoordeling - het betrof de voor alle vliegers geldende pensioenleeftijd van 56 terwijl thans de vraagt voor ligt of er sprake is van leeftijdsdiscriminatie omdat de vliegers vanwege hun geboortedatum niet (geheel) kunnen deelnemen aan wat zij de doorvliegregeling noemen - waren de doelen, die KLM en VNV voor dat onderscheid stelden te hebben en die door de HR legitiem werden geacht, dezelfde als die thans door hen naar voren zijn gebracht. Inmiddels heeft het College voor de Rechten van de Mens (CRM) zich in een uitspraak van 27 september 2016 over de overgangsregeling en derhalve over een soortgelijk geval als het onderhavige uitgelaten. Het CRM oordeelde dat het door KLM gemaakte leeftijdsonderscheid objectief gerechtvaardigd is. De vliegers hebben bij akte uitlating laten weten dat zij het met die uitspraak niet eens zijn. De kantonrechter zal hierna zelfstandig beoordelen of het in de overgangsregeling gemaakte onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
9. Partijen zijn het erover eens dat een door KLM benodigde (en door VNV gesteunde) cashinjectie en de maatschappelijke ontwikkelingen rondom de verhoging van de pensioenleeftijd aanleiding zijn geweest om de pensioenleeftijd voor KLM vliegers te verhogen. De vliegers protesteren ook niet tegen het verhogen van de pensioenleeftijd op zich. Zij willen net als hun jongere collega vliegers van die mogelijkheid gebruik kunnen maken. Zoals KLM en VNV hebben gesteld, wordt bij een dergelijke verhoging per definitie onderscheid gemaakt naar leeftijd. Er moet een ingangsdatum worden gekozen en dit maakt dat er vliegers zijn voor wie 56 de pensioenleeftijd is en vliegers voor wie 58 als pensioenleeftijd geldt. De stapsgewijze verhoging van de pensioenleeftijd maakt dit niet anders.
10. Het belangrijkste doel wat KLM en VNV met die stapsgewijze verhoging nastreven is een gezond doorstroombeleid met een spreiding van de stagnatie onder de jongere vliegers. In dit verband hebben zij toegelicht dat en hoe door de verhoging van de pensioenleeftijd de doorstroming van jongere vliegers stagneert. De vliegers hebben dit betwist maar de kantonrechter kan hen in dit betoog niet volgen. Wanneer de pensioenleeftijd wordt verhoogd zijn er vliegers die later met pensioen gaan. Dit staat tussen partijen ook vast. Bij een ongewijzigde vraag naar vliegers beperkt dit per definitie de in-en doorstroom van de jongere vliegers. Daar komt bij dat KLM en VNV gemotiveerd hebben gesteld dat het beloningssysteem bij KLM gebaseerd is op senioriteit en dat er sprake is van een cascade-effect. Volgens KLM en VNV hebben vliegers een vast promotietraject en wordt er geselecteerd op senioriteit en dus niet op geschiktheid. Bij elke promotie gaan de vliegers op steeds grotere vliegtuigen vliegen, hetgeen gepaard gaat met een inkomensverhoging en dus een hogere pensioenopbouw. Het cascade-effect houdt in dat als er een vlieger met pensioen gaat, er vijf tot zes jongere vliegers doorstromen naar een hogere positie met een hoger salaris.
11. De reden om de pensioenleeftijd niet ineens maar stapsgewijs te verhogen is dat de doorstroom niet teveel en niet schoksgewijs stagneert en dat de inkomsten- en pensioenverwachtingen van de jongere vliegers niet te zeer worden geschaad. De kantonrechter merkt dit aan als een legitiem doel, waarbij zij van belang acht dat de oudere vliegers - die van meet af aan een pensioenleeftijd van 56 voorgehouden hebben gekregen en wiens verwachtingen dus niet worden geschaad - in een tijd van groei hebben gevlogen en dus om die reden snel zijn doorgestroomd. Ook de conjunctuur speelt namelijk een rol bij de doorstroomsnelheid van de vliegers zij het dat dit, anders dan de vliegers aanvoeren, niet de enige bepalende factor is. De jongere vliegers daarentegen hebben die snelle doorstroommogelijkheden mogelijk niet en hun doorstroom stagneert hoe dan ook vanwege de verhoging van de pensioenleeftijd. Dit is des te prangender nu KLM onderbouwd heeft gesteld en de vliegers onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat zij - doorgaans afkomstig van de KLM luchtvaartschool (KLS) - met een buitengewoon hoge studieschuld moeten wachten totdat er een plaats vrijkomt als vlieger.
12. Nu de goede doorstroom met de bijbehorende gespreide stagnatie onder de jongere vliegers kwalificeren als een legitiem doel, behoeven de overige door KLM en VNV gestelde doelen geen bespreking. Het doel wordt beoordeeld als een doelstelling van sociaal beleid, met name op het gebied van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt en de beroepsopleiding en betreft dus, anders dan de vliegers menen, niet louter individuele beweegredenen van KLM.
13. Het middel van de overgangsregeling acht de kantonrechter passend en noodzakelijk om het aldus legitiem bevonden doel te bereiken. Door de stapsgewijze verhoging van de pensioenleeftijd wordt immers bereikt dat de doorstroom van de vliegers niet al te zeer en ineens stagneert, maar dat dit op een beperktere en zo geleidelijk mogelijke manier gebeurt. De kantonrechter is voorts van oordeel dat het middel - de overgangsregeling - proportioneel is en dat KLM en VNV de belangen van de vliegers in de verschillende leeftijdscategorieën zorgvuldig hebben afgewogen. Als onweersproken staat vast dat KLM en VNV flankerende maatregelen hebben genomen om de pijn voor de verschillende categorieën zoveel mogelijk te verzachten. Zo hebben eisers sub 1 t/m 7 geen en eiser sub 8 slechts een beperkt loonoffer hoeven brengen. Dit in tegenstelling tot hun jongere collega's, die wel langer mogen werken maar in het kader van de noodzakelijke kostenbesparingen - in gelijke tred met het aantal maanden dat zij doorvliegen - hun pensioenpremietoelage inleveren.
14. De vliegers hebben nog betoogd dat de verhoging van de pensioenleeftijd facultatief had moeten worden gemaakt, maar KLM en VNV hebben daartegen aangevoerd dat de stagnatie dan nog in volle omvang zou plaatsvinden omdat het hun verwachting was dat alle vliegers dan voor doorvliegen zouden hebben gekozen. Inmiddels is ook gebleken dat deze verwachting voor de vliegers van de eerste van de vier stappen is uitgekomen, zodat het argument van de vliegers de kantonrechter niet overtuigt. Het in hetzelfde verband door de vliegers aan KLM gemaakte verwijt dat zij geen enquête heeft gehouden onder haar vliegers acht de kantonrechter niet terecht. Daartoe is redengevend dat de overgangsregeling onderdeel uitmaakte van collectief onderhandelingen, waarbij VNV voor de werknemersbelangen en dus ook voor die van de vliegers is opgekomen. Gelet op de zeer hoge organisatiegraad (98%) van VNV en de onvoldoende betwiste omstandigheid dat 89% van de VNV-leden vóór de gewijzigde regeling heeft gestemd, moet VNV geacht worden daar ook in te zijn geslaagd. Een en ander neemt niet weg dat er dan nog steeds vliegers teleurgesteld kunnen zijn over het resultaat. Ook het door de vliegers aangedragen alternatief om de KLS-opleiding kosteloos aan te bieden aan leerling-piloten biedt geen soelaas omdat KLM nu juist - zo staat tussen partijen vast - moet bezuinigen. Hetzelfde geldt voor het facultatief maken van het volgen van de vliegopleiding bij KLS. Nu gesteld noch gebleken is dat de pilotenopleiding elders goedkoper is, valt niet in te zien hoe dit zou bijdragen aan de oplossing van het bestaande probleem, laat staan dat de doorstroom hiermee gebaat zou zijn.
15. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat het leeftijdsonderscheid in de overgangsregeling objectief gerechtvaardigd en dus niet verboden in de zin van de Wgbl is.
16. Met een beroep op het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 september 2015 (JAR 2015/184) hebben de vliegers nog gesteld dat er sprake is van een verkapte reorganisatie en dat KLM in strijd met het afspiegelingsbeginsel handelt. Ter onderbouwing verwijzen zij naar een antwoord dat VNV-bestuurslid [naam 4] tijdens een KLM ledenraad gaf, inhoudende dat er ongeveer 147 fte boventallig raken door de invoering van de CAO en waarbij hij het woord ‘wegmanagen’ gebruikte. KLM en VNV hebben beiden uitdrukkelijk betwist dat er vliegers boventallig zijn en KLM heeft ter zitting zelfs verklaard dat er sprake is van een lichte groei. KLM heeft uitdrukkelijk afstand genomen van de opmerking van [naam 4] , die haar volgens haar niet kan worden toegerekend en waarvan zij - speculerend - heeft aangegeven dat deze mogelijk zag op de situatie dat er geen overgangsregeling zou zijn maar de pensioenleeftijd in een keer zou worden verhoogd (met als gevolg een groter aantal vliegers). VNV voert aan dat de CAO maatregelen in de toekomst mogelijk drukken op het aantal benodigde vliegers maar dat dit potentiële overschot zich voor een deel op natuurlijke wijze zal oplossen door de komst van nieuwe toestellen (B787) bij KLM. De vliegers hebben tegenover het aldus gevoerde verweer niets gesteld waaruit blijkt dat er desondanks wel sprake is van een reorganisatie, laat staan dat zij dit zouden hebben aangetoond, zoals zij stellen. Er worden juist KLM vliegers langer in dienst gehouden als gevolg van de nieuwe CAO. De door de vliegers voorgestane vergelijking met de uitspraak van het hof Amsterdam gaat daarom mank.
17. Ook het beroep van de vliegers op het kortgeding vonnis van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 27 september 2016 (ECLI:HL:RBAMS:2016:6084) gaat niet op. Die zaak betrof een geschil tussen KLM en VNV over de bruto pensioenregeling van de vliegers en is niet relevant voor de beoordeling van de onderhavige zaak.
18. Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van de vliegers worden afgewezen. De overige stellingen en verweren van partijen leiden niet tot een ander oordeel zodat deze geen bespreking behoeven.
19. Bij deze uitkomst worden de vliegers in de kosten van KLM veroordeeld. De kantonrechter ziet geen aanleiding hen ook in de kosten van VNV te veroordelen. Het is VNV zelf geweest die zich in de procedure heeft gevoegd, terwijl de noodzaak daarvan voor de uitkomst van de zaak niet is gebleken, zodat onder die omstandigheden de kosten van VNV voor haar eigen rekening dienen te blijven. De kosten van het incident worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.