4.4.De verdeling van de gemeenschap van goederen
Peildatum omvang van de gemeenschap van goederen
4.4.1.De vrouw heeft op 9 december 2016 bij de rechtbank een echtscheidingsverzoekschrift ingediend.
4.4.2.De peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap is dan ook 9 december 2016, het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift.
Peildatum van de waarde van de huwelijksgemeenschap
4.4.3.Bij het vaststellen van de peildatum voor de waarde van tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen geldt als hoofdregel de waarde ten tijde van de (feitelijke) verdeling. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen of als op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet gelden. Indien niet is gesteld of gebleken dat partijen een andere datum zijn overeengekomen, dan wel dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet gelden, zal de rechtbank derhalve de waarde op het tijdstip van de (feitelijke) verdeling hanteren.
4.4.4.De peildatum van de waardering van schulden en vorderingen (waaronder saldi op bankrekeningen) is echter de datum van ontbinding van de gemeenschap, zijnde 9 december 2016. Dit uitgangspunt betekent dat inkomsten, aflossingen en stortingen gedaan vóór deze datum worden geacht te zijn ontvangen ten bate van de gemeenschap of te zijn gedaan ten laste van de gemeenschap. Deze lossen dus op in de te verdelen gemeenschap van goederen per peildatum. Ook betekent dit uitgangspunt dat inkomsten, aflossingen en betalingen gedaan na 9 december 2016 buiten het bestek van deze procedure vallen.
De omvang van de gemeenschap
4.4.5.Partijen zijn het er over eens dat de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen de navolgende bestanddelen omvat:
- de inboedel;
- de bankrekeningen van partijen;
- de sieraden.
- ING doorlopend krediet van € 31.500,-- op naam van beider partijen;
- Credit Card van € 4.750,--;
- Wehkamp van € 2.100,--.
4.4.6.Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat de rechtbank geen beslissing meer hoeft te nemen ten aanzien van de auto van partijen, nu deze inmiddels verbeurd is verklaard. Tevens hoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen ten aanzien van de boot, nu deze boot eigendom blijkt te zijn van de moeder van de man.
4.4.7.Partijen zijn het er niet over eens of de uitkeringen die de vrouw heeft en zal ontvangen van de Stichting Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa als verknocht kunnen worden aangemerkt, waardoor deze uitkeringen niet in de tussen partijen te verdelen gemeenschap van goederen vallen.
4.4.8.Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt ten aanzien van de verdeling van de gezamenlijke inboedel. Zij zijn overeengekomen dat aan de vrouw wordt toebedeeld de eettafel met vier stoelen, de dressoir, de poef, de stoel, het tweepersoonsbed en de computer en aan de man wordt toebedeeld de tv, de vier wandlampjes, de koelkast en het gasfornuis. De overige door de man op de door hem als productie 8 overgelegde inboedellijst genoemde goederen worden eveneens toebedeeld aan de man.
4.4.9.Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat ieder zijn eigen bankrekening(en) behoudt, zonder nadere verrekening van het saldo van deze rekening(en).
Aandeel vrouw in nalatenschap
4.4.10.De vrouw stelt dat de uitkeringen die zij heeft en zal ontvangen van de Stichting Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa als verknocht dienen te worden aangemerkt, zodat deze uitkeringen geen onderdeel uitmaken van de tussen partijen te verdelen gemeenschap van goederen. De man betwist dat de voornoemde uitkeringen verknocht zijn aan de vrouw.
4.4.11.Uit de rechtspraak betreffende verknochtheid blijkt dat van verknochtheid alleen sprake is in zeer uitzonderlijke gevallen. Het gaat er daarbij om of de aard van het goed maakt dat de verknochtheid zich ertegen verzet dat deze in de gemeenschap valt. In dit geval gaat het om (geringe) geldbedragen die de vrouw in 2009 heeft ontvangen en een geldbedrag dat de vrouw nog moet ontvangen van de Stichting Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa, zijnde een stichting die zich bezig houdt met het uitbetalen van niet-uitgekeerde levensverzekeringen van Joodse Holocaust-slachtoffers.
De rechtbank is van oordeel dat de aard van de (geringe) uitkeringen die de vrouw in 2009 heeft ontvangen – uitkering van een levensverzekering –, op zich geen aanleiding vormt om te bepalen dat deze bedragen geheel aan haar verknocht zouden zijn. Voornoemde uitkeringen worden dan ook geacht te zijn ontvangen ten bate van de gemeenschap en op te zijn gegaan in deze gemeenschap.
Ten aanzien van de nog door de vrouw te ontvangen uitkering, merkt de rechtbank op dat deze – nu deze ruim na de peildatum zal worden uitgekeerd – geen onderdeel uitmaakt van de tussen partijen te verdelen gemeenschap van goederen. De rechtbank behoeft dan ook geen beslissing te nemen ten aanzien van deze uitkering.
De sieraden en de schulden
4.4.12.Ten aanzien van de schulden van partijen die in de gemeenschap van goederen vielen overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank kan de schulden niet tussen partijen verdelen. In zoverre zal het verzoek van de vrouw tot verdelen van de schulden dienen te worden afgewezen. Wel kan de rechtbank bepalen wat de gevolgen tussen partijen onderling zijn indien één van beide partijen de betaling van de schulden op zich neemt. Dit betreft de vraag naar wie van partijen de schulden zal moeten dragen, ofwel de vraag naar onderlinge draagplicht. In zijn algemeenheid heeft de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de onderlinge draagplicht geen invloed op de aansprakelijkheid voor de schulden jegens de schuldeisers. Beide partijen blijven (in zijn algemeenheid) jegens de verschillende schuldeisers gehouden de schuld (mede) te voldoen.
4.4.13.Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de sieraden, zoals nader gespecificeerd op pagina 5 van het formulier Verdelen en Verrekenen van de man, aan de vrouw worden toebedeeld voor een waarde van in totaal € 15.000,--, onder de voorwaarde dat de vrouw afstand doet van haar toekomstige regresrecht op de man voor een bedrag van maximaal € 7.500,-- in verband met de aflossingen die zij zal doen van de gezamenlijke schulden van partijen. Partijen zal deze afspraak van partijen opnemen in het dictum van deze beschikking. Hiermee zijn partijen dan ook overeengekomen dat zij ten aanzien van onderlinge draagplicht van de schulden afwijken van de hoofdregel dat partijen onderling gehouden zijn de schulden ieder voor de helft te dragen.
4.4.14.Dit alles leidt tot de volgende beslissing.