7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Doodslag is één van de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent. Het recht op leven is een fundamenteel recht dat in onze rechtsorde bescherming verdient. Verdachte heeft het slachtoffer dat recht ontnomen door zijn leven op brute wijze te beëindigen.
Het feit heeft onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt in de samenleving en de directe omgeving van het slachtoffer. Voor de familie van het slachtoffer is de wijze waarop hij om het leven is gebracht moeilijk te aanvaarden en te verwerken, zo blijkt ook uit de door de familie ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 29 mei 2017 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- twee psychologisch Pro Justitia rapporten, opgemaakt door A.M.I. Peelen, gz-psycholoog, op respectievelijk 25 oktober 2016 en 26 mei 2017,
- twee psychiatrisch Pro Justitia rapporten opgemaakt door dr. J. Vreugdenhil, kinder- en jeugdpsychiater, op respectievelijk 2 november 2016 en 26 mei 2017,
- een rapport van de Raad opgemaakt op 27 januari 2017, geactualiseerd in het rapport van 14 juni 2017,
- een rapportage van JBRA van 28 maart 2017,
- een deeladvies ‘Elektronische Controle’, opgemaakt door de Reclassering Nederland op 29 maart 2017.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een chronische posttraumatische stress-stoornis (PTSS) als gevolg van het feit dat verdachte van jongs af aan getuige en later ook slachtoffer is geweest van ernstig en langdurig huiselijk geweld. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid. Door de overgevoeligheid van verdachte voor bedreigende situaties, in samenhang bezien met zijn zwakbegaafdheid, adviseert de psycholoog verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De psycholoog adviseert ter voorkoming van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte een behandeling gericht op het verwerken van de traumatische ervaringen en vergroten van zijn copingsvaardigheden. Ook dient alles in het werk te worden gesteld om te voorkomen dat verdachte verder wordt getraumatiseerd. Hiervoor is ook een behandeling/begeleiding van de moeder nodig. Aanbevolen wordt om verdachte, tot deze behandeling bij de moeder geeffectueerd is, elders te laten verblijven.
Uit het geactualiseerde rapport blijkt dat de problematiek en het beeld van de kans op recidive onveranderd is. De zorgprognose voor verdachte wordt als gunstig ingeschat. Verdachte staat open voor behandeling en begeleiding en lijkt intrinsiek gemotiveerd om het begeleid wonen en de behandeling bij de [naam behandelplaats] tot een succes te laten worden. Als kader waarin de behandeling kan worden voortgezet, kan worden gedacht aan een reguliere reclasseringsmaatregel, waarbinnen de behandeling bij de [naam behandelplaats] als bijzondere voorwaarde ingezet kan worden. Een behandeling binnen een klinische setting wordt als niet wenselijk beschouwd, gelet op zijn kwetsbaarheid. Verwacht wordt dat verdachte in een dergelijke setting verder getraumatiseerd zal worden.
De psychiater komt in zijn rapporten tot dezelfde conclusies als de psycholoog en ziet om dezelfde redenen aanleiding verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Uit de rapporten van de Raad blijkt dat de Raad zich aansluit bij de conclusies en adviezen van de psycholoog en de psychiater, als hierboven vermeld waaronder de onwenselijkheid van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelet op de kwetsbaarheid van de verdachte. Ter zitting heeft de Raad gepersisteerd bij het advies en aanvullend geadviseerd het huisarrest, dat verdachte in het kader van de voorlopige hechtenis is opgelegd, bij uitspraak op te heffen en verdachte vanaf dat moment als bijzondere voorwaarde Elektronische Controle op te leggen.
JBRA heeft ter zitting het advies van de Raad onderschreven.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie als strafoplegging in aanmerking komt. Gezien de vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, in samenhang bezien met het belang dat er is bij het voortzetten van de behandeling bij de [naam behandelplaats] en de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft, zal de rechtbank een deels voorwaardelijke straf op leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden als door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat in dit geval dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden aangewezen is. Uit de rapporten van de deskundigen blijkt onweersproken het belang ter voorkoming van recidive van een vergelijkbaar de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon betreffend misdrijf van voortzetting van de behandeling bij de [naam behandelplaats] en dat verdachte op dit moment niet thuis bij zijn moeder kan gaan wonen, maar dient te verblijven in het [naam 3] en daarna een andere passende woonvoorziening. De rechtbank zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 1] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam 1] vordert aan materiële schade € 710,- voor de kosten van een grafzerk en € 20,28 aan reiskosten, met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 20.000,- aan affectieschade, eveneens met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Verdachte heeft zich bereid verklaard tot vergoeding van de kosten van de grafzerk. De raadsvrouw heeft evenwel de opgevoerde kosten daarvan betwist omdat onduidelijk is welke kosten de benadeelde partij hiervoor concreet heeft gemaakt. De gevraagde vergoeding voor affectieschade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een totaalbedrag van € 730,28 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Op grond van artikel 6:108, tweede lid BW is verdachte gehouden de kosten aan de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank zal de wettelijke rente over dit bedrag toewijzen vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de algehele voldoening.
Affectieschade
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade van € 20.000,00 overweegt de rechtbank het volgende. Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt door het overlijden of ernstig letsel van iemand tot wie men in een nauwe en affectieve relatie stond. Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft, zoals volgt uit de laatste zinsnede van artikel 6:95 BW. In zijn arrest van 22 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD5356 (https://www.recht.nl/rechtspraak/?ecli=ECLI:NL:HR:2002:AD5356)) heeft de Hoge Raad bevestigd dat het stelsel van de wet meebrengt dat nabestaanden geen vordering tot affectieschade geldend kunnen maken. Ook heeft de Hoge Raad in dit arrest overwogen dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om in afwijking van het wettelijk stelsel zonder meer een vergoeding toe te kennen. De omstandigheid dat er thans een wetsvoorstel aanhangig is, maakt niet dat op dit moment een wettelijke verplichting bestaat tot vergoeding van affectieschade. Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot vergoeding van geleden affectieschade niet kan worden toegewezen. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [Benadeelde partij] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [Benadeelde partij] vordert € 180.623,- aan gederfd levensonderhoud en
€ 20.000, - aan affectieschade. Ten aanzien van beide posten is verzocht deze toe te wijzen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voorts is de vergoeding van de kosten van het rekenrapport betreffende het gederfd levensonderhoud verzocht.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de door de raadsvrouw van de benadeelde partij overgelegde rekenrapport veronderstelt dat het slachtoffer een bijstandsuitkering had. Deze veronderstelling acht de raadsvrouw onjuist nu het slachtoffer illegaal in Nederland verbleef en derhalve geen recht had op een bijstandsuitkering. Voorts wordt in de berekening uitgegaan van een economische eenheid terwijl het slachtoffer geen economische eenheid vormde met de moeder van zijn kind. Onder deze omstandigheden vormt de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding en dient deze niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Gederfd levensonderhoud
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 51f, tweed lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 6:108 BW nabestaanden als benadeelde partij kosten kunnen vorderen bij het overlijden van iemand als gevolg van het strafbare feit. Artikel 6:108 BW geeft een limitatieve opsomming van hetgeen gevorderd kan worden. Het gaat dan om de kosten van levensonderhoud en lijkbezorging. Ook de kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade zijn in beginsel voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is onderbouwd met een rekenrapport, opgemaakt door de rekenkundige [naam rekenkundige] op 30 november 2016 en ter zitting uitgebreid toegelicht door de raadsvrouw van de benadeelde partij.
In hoeverre de benadeelde partij behoefte heeft aan een vergoeding ter zake van gederfd levensonderhoud omdat zijn vader is overleden, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer inkomen, leeftijd, gezinssamenstelling en taken binnen het gezin een rol kunnen spelen. Uit het verhandelde ter zitting en uit de overgelegde stukken is daarover geen expliciete duidelijkheid verkregen. Dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is, staat echter naar het oordeel van de rechtbank wel vast. In zoverre maakt de rechtbank dan ook gebruik van haar bevoegdheid om de schade in redelijkheid te begroten en zal, uitgaande van de berekening van de totale zorgkosten, een bedrag toe wijzen dat gelijk staat aan vijf jaar een en ander als berekend in het rapport van de rekenkundige [naam rekenkundige] . Voor het vaststellen van de schade over een langere periode zijn naar het oordeel van de rechtbank te veel factoren die van invloed (kunnen) zijn op de hoogte van het vast te stellen bedrag zoals de aard en duur van een eventuele opleiding, de daaraan verbonden kosten, en / of veranderde gezinssamenstelling en inkomen van de verzorgende ouder. Dit betekent dat een bedrag van € 24.808,- aan gederfd levensonderhoud wordt toegewezen. De kosten voor het laten opstellen van het rekenrapport ad € 1.874,54 zullen eveneens worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Affectieschade
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van benadeelde partij [naam 1] is overwogen met betrekking tot affectieschade, zal de rechtbank de benadeelde partij hiervoor niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.