8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan de uitbuiting van aangeefster gedurende een periode van ruim twee jaar. Hierdoor heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de menselijke waardigheid, persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit van aangeefster. Verdachte wist dat aangeefster in het verleden al te maken had gehad met uitbuiting en geweld. Dat zij haar in een positie hebben gebracht waarin zij daar opnieuw slachtoffer van is geworden, maakt hun handelen des te kwalijker. Verdachte en medeverdachte hebben geveinsd zich te ontfermen over een prostituee in nood maar waren enkel geïnteresseerd om aan haar te verdienen. Het geld is ten goede gekomen aan verdachte en medeverdachte, die zelf niet werkten maar structureel leefden van de verdiensten van het slachtoffer, en verder aan hun familieleden in Hongarije.
De rechtbank rekent het verdachte voorts aan dat hij door het witwassen van de opbrengsten van de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster, met zijn medeverdachte de integriteit van het economische verkeer heeft geschaad.
Op grond van voorstaande strafbare handelingen en de manier waarop de uitbuiting heeft plaatsgevonden, vanuit het oogpunt van vergelding en preventie, en vergelijkend met de straffen die worden opgelegd in gelijksoortige zaken, dient naar het oordeel van de rechtbank een forse, onvoorwaardelijke gevangenisstraf te volgen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 170.000,- aan materiële schadevergoeding en
€ 5000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Primair verzoekt de verdediging de vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair verzoekt de verdediging de materiële schade te matigen. Aangeefster zou jaarlijks
€ 40.000,- verdiend hebben en zij heeft zelf eerder verklaard nog ongeveer dat bedrag van verdachte tegoed te hebben. Bovendien heeft verdachte kosten gemaakt, waaronder de huur, die van de inkomsten zouden moeten worden afgetrokken. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering in een civiele procedure zou moeten worden afgehandeld, nu deze te complex is voor behandeling in de strafzaak.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen. Hierbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De rechtbank overweegt dat de materiële schade is gebaseerd op een schatting van de minimale schade en om die reden geen onevenredige belasting vormt voor het strafproces.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in bijlage III bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht door gederfde inkomsten.
De rechtbank neemt met de benadeelde partij de kamerverhuurgegevens als uitgangspunt voor het aantal gewerkte dagen in de ten laste gelegde periode, neerkomend op 680 dagen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het gevorderde bedrag ad € 250,- per dag voldoende is onderbouwd en toewijsbaar is als schatting op het minimum waarbij ook rekening is gehouden met gemaakte kosten. Daarbij is rekening gehouden met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
De rechtbank stelt voorts vast dat op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden het handelen van verdachte immateriële schade voor de benadeelde partij heeft veroorzaakt. De hoogte van dit gedeelte van de vordering is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank billijk van aard. Het gedeelte van de vordering dat daarop ziet, kan dan ook eveneens integraal worden toegewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot schadevergoeding in haar geheel zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 175.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in bijlage III onder 1. bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 175.000,- (zegge: honderdvijfenzeventigduizend euro).