4.1.Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
In mei 2016 werd een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 13POPTANG. Het onderzoek richt zich op de problematiek in Amsterdam-Noord in de wijk [naam wijk] . De problematiek bestaat onder andere uit de vermeende handel in verdovende middelen. Door Stichting [naam Stichting] en via Meld Misdaad Anoniem is melding gemaakt van respectievelijk de telefoonnummers [telefoonnummer] (hierna: # [nummer] ) en [telefoonnummer] (hierna: # [nummer] ), die vermoedelijk worden gebruikt om te dealen in cocaïne en heroïne. De dealer gebruikt de naam [bijnaam 1] en/of [bijnaam 2] .
Uit een technische actie blijkt dat het telefoonnummer # [nummer] in de periode van 17 november tot en met 14 december 2016 in gebruik was bij verdachte. Op 17 november 2016 werd er een tap aangesloten op dit nummer. Op 18 november 2016 vonden er meerdere gesprekken plaats tussen de gebruiker(s) van het telefoonnummer # [nummer] en het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: # [nummer] ). Uit de gesprekken kan worden opgemaakt dat # [nummer] verdovende middelen bestelde bij # [nummer] . Er werd een afspraak gemaakt om elkaar te ontmoeten bij het [straatnaam] te Purmerend. Ook vonden er gesprekken plaats tussen # [nummer] en # [nummer] . In deze gesprekken werd # [nummer] door # [nummer] aangestuurd om naar de gebruiker van het telefoonnummer # [nummer] te rijden.
Naar aanleiding van de opgenomen gesprekken werd een observatie opgestart in de omgeving van het [straatnaam] te Purmerend. Op 18 november 2016 omstreeks 13:35 uur werd tijdens de observatie actie een overdracht van vermoedelijk verdovende middelen waargenomen, hierbij werd [naam 3] herkend. [naam 3] maakte op dat moment gebruik van het telefoonnummer # [nummer] en werd aangestuurd door de telefoon met het nummer # [nummer] . Desgevraagd geeft [naam 3] omstreeks 13:43 uur over de telefoon aan # [nummer] door dat hij voor 30 ‘barkie’ heeft verkocht.
Uit een technische actie op het telefoonnummer # [nummer] over de periode 28 november 2016 t/m 25 december 2016 blijkt dat [naam 3] één van de gebruikers is van het telefoonnummer en het telefoonnummer wordt gebruikt voor de handel in drugs. In meerdere gesprekken noemde hij zichzelf [bijnaam 3] / [bijnaam 2] en werd hij door anderen zo genoemd. [naam 3] is op 6 december 2016 aangehouden als verdachte van handel in verdovende middelen. Naar aanleiding van deze verdenking werden verschillende personen, die voorkwamen in relatie tot de handel in verdovende middelen binnen de technische actie op het telefoonnummer # [nummer] , als getuige gehoord.
Op 8 december 2016 is [getuige 1] als getuige gehoord. Hij verklaarde in totaal ongeveer driemaal cocaïne te hebben gekocht van een persoon genaamd [bijnaam 2] . De laatste keer was 22 november 2016. [bijnaam 2] was te bereiken op het nummer # [nummer] . [getuige 1] betaalde meestal op de pof en moest dan zijn giropasje afgeven.
Op 15 december 2016 is [getuige 2] als getuige gehoord. Zij verklaarde dat ze haar cocaïne kocht bij een vaste dealer genaamd [bijnaam 2] . Ze bestelde de cocaïne per telefoon en dan kwam hij het met de brommer of een kleine zwarte auto brengen. Ze kocht ongeveer een jaar lang bij [bijnaam 2] . Hij benaderde haar ook wel eens uit zichzelf. Ze herkent het telefoonnummer # [nummer] als zijnde het telefoonnummer van [bijnaam 2] . Van een getoonde politiefoto heeft ze [naam 3] herkend als zijnde de [bijnaam 2] bij wie ze al ruim een jaar cocaïne koopt. Hij verkoopt zowel heroïne als cocaïne. [bijnaam 2] werkte samen met vier jongens, die zichzelf allemaal [bijnaam 2] noemen en bereikbaar zijn op de genoemde telefoonnummers. [bijnaam 2] wisselde vaak van telefoonnummer maar dat gaf hij altijd door. Ook verklaarde [getuige 2] haar creditcard een keer te hebben gegeven aan [bijnaam 2] als onderpand. Op 28 december 2016 is [getuige 2] nogmaals als getuige gehoord. Zij verklaarde dat het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: # [nummer] ) het telefoonnummer is van [bijnaam 2] . De [bijnaam 2] waar zij nu de cocaïne van koopt heeft tegen haar gezegd dat de andere [bijnaam 2] , waar zij eerder over heeft verklaard (de rechtbank begrijpt [naam 3] ), vast zit. De tweede [bijnaam 2] heeft direct de handel overgenomen van de aangehouden [bijnaam 2] . Verder heeft zij verklaard dat deze [bijnaam 2] nu de huisdealer is van de [naam Stichting] . Hij verkoopt ook heroïne.
Een medewerkster van de [naam Stichting] , genaamd [naam medewerkerster] verklaarde op 28 december 2016 dat zij een telefoonnummer heeft van een dealer die aan de bewoners drugs verkoopt. Dit nummer is # [nummer] .
Op 30 december 2016 is een technische actie aangesloten op het nummer # [nummer] . Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken en een observatie op 11 januari 2017 blijkt dat verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer # [nummer] en dat het telefoonnummer werd gebruikt voor de handel in drugs en klanten ook op de pof mochten kopen. Uit tapgesprekken blijkt dat het telefoonnummer # [nummer] door meerdere personen werd gebruikt. In de gesprekken met sessienummers 533, 534 en 535 is door een verbalisant de stem herkend van medeverdachte [naam 1] .
Op 26 januari 2017 werd een technische actie aangesloten op het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: # [nummer] ). Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken blijkt dat verdachte de gebruiker was van dit telefoonnummer en dat het telefoonnummer werd gebruikt voor de handel in drugs.
Op 30 januari 2017 heeft naar aanleiding van een afgeluisterd gesprek op de drugslijn, waarbij werd gesproken over een mogelijke overdracht van verdovende middelen, opnieuw een observatie plaatsgevonden. Na een zichtbare deal wordt verdachte aangehouden. Verdachte heeft geprobeerd zich aan zijn aanhouding te onttrekken en gooide ondertussen zijn telefoon weg. De weggegooide telefoon bleek de telefoon van de drugslijn te zijn met het telefoonnummer # [nummer] . Zowel in het schoudertasje als in de rechter broekzak van verdachte is cocaïne en heroïne aangetroffen.
Op 24 november 2016 is, in verband met de aanhouding van de broer van verdachte, [naam 2] , de woning aan de [adres] doorzocht. In de slaapkamer van verdachte, waar ook zijn broer regelmatig verbleef, is cocaïne aangetroffen.
Oordeel ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van medeplegen, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Van medeplegen van een strafbaar feit (artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht) is sprake, indien twee of meer verdachten bewust en nauw samenwerken, waarbij hun opzet zowel gericht is op de samenwerking als op het te plegen strafbare feit. Hierbij is niet vereist dat alle verdachten de delictsbestanddelen van het desbetreffende strafbare feit vervullen. Het is ook niet nodig dat elk der medeplegers zelf een uitvoeringshandeling verricht.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hierboven geschetste feiten en omstandigheden de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten [naam 3] en [naam 1] is komen vast te staan. Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten contact onderhielden met klanten, bestellingen opnamen en een afspraak met hen maakten voor de overdracht. Verdachte had een belangrijke rol bij de totstandkoming van de deals en stuurde [naam 3] aan de verdovende middelen af te leveren. Verdachte en zijn medeverdachten maakten gebruik van, al dan niet dezelfde, drugslijnen, noemden zichzelf [bijnaam 2] / [bijnaam 2] en werden ook door anderen zo genoemd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de handel van cocaïne en heroïne, zoals onder 1 is ten laste gelegd.
Oordeel ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte voor het voorhanden hebben van de cocaïne, die zijn aangetroffen in de woning aan de [adres] , dient te worden vrijesproken, omdat er geen bewijs is dat die drugs kan worden toegeschreven aan verdachte, aangezien de slaapkamer waarin de drugs is aangetroffen ook werd gebruikt door diens broer.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van drugs is volgens vaste jurisprudentie voldoende dat de middelen zich in de machtssfeer van de (mede)dader bevinden, die zich in meer of mindere mate bewust is van de aanwezigheid van die middelen. Verdachte stond – ten tijde van het ten laste gelegde – ingeschreven op het adres aan de [adres] , alwaar de cocaïne in zijn slaapkamer is aangetroffen. Gelet op de plaats waar de cocaïne is aangetroffen, namelijk op en in een ladenkast in zijn slaapkamer, en mede gelet op de omstandigheid dat verdachte – ten tijde van het aantreffen van de cocaïne – deel uit maakte van een criminele organisatie die zich veelvuldig bezighield met de handel van cocaïne en bij de aanhouding van verdachte ook cocaïne is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aangetroffen cocaïne en de cocaïne zich bovendien heeft bevonden in zijn machtssfeer.
Oordeel ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie volgt dat een organisatie een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband is van meer dan twee personen met een bepaalde organisatiegraad. Hierbij is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Van deelneming aan het samenwerkingsverband is sprake indien de verdachte daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarbij dient de verdachte in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van de betreffende misdrijven van de Opiumwet.
Uit de hierboven vermelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte contact had met [naam 3] en [naam 1] en allen zich in onderlinge samenwerking bezighielden met de handel in drugs. Verdachte had een belangrijke rol bij de totstandkoming van de deals en stuurde [naam 3] aan de drugs te leveren. In versluierd taalgebruik werd de stand van zaken en de taakverdeling van de drugshandel besproken. Zij hadden veel vaste klanten, met name bij de [naam Stichting] , die ook op de pof drugs konden kopen met afgifte van een bankpas als waarborg. Verdachte en zijn medeverdachten opereerden allen onder de naam [bijnaam 2] . Dit maakte dat de handel kon worden voortgezet op het moment dat één van de [bijnaam 2] ’s vast kwam te zitten. Uit deze gezamenlijke werkwijze, waarbij zij deels gelijktijdig en deels opeenvolgend, opereerden als drugsverkopers volgt dat zij tezamen een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband hadden, dat tot oogmerk had de handel in drugs. Daarnaast volgt de duurzaamheid ook uit de intensiviteit waarmee in de drugs werd gehandeld.
Gelet op het voren overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven uit de Opiumwet, zoals onder 3 is ten laste gelegd.