ECLI:NL:RBAMS:2017:4878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
13/680356-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 18-jarige man voor drugshandel, wapenbezit en bedreiging

Op 11 juli 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 18-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder de handel in cocaïne en heroïne, deelname aan een criminele organisatie, illegaal wapenbezit en bedreiging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2016 tot en met 30 januari 2017 samen met anderen opzettelijk cocaïne en heroïne heeft verkocht en afgeleverd in Amsterdam. Tijdens het onderzoek, dat begon in mei 2016 onder de naam 13POPTANG, zijn verschillende technische acties uitgevoerd, waaronder het afluisteren van telefoongesprekken, die de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel bevestigden. De verdachte werd op 30 januari 2017 aangehouden na een zichtbare overdracht van verdovende middelen. In zijn woning werd ook een wapen aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de ernst van de feiten, evenals met zijn eerdere veroordelingen en de impact van zijn daden op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/680356-16
Onderzoek: 13POPTANG
Datum uitspraak: 11 juli 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. de Wit naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
Zaaksdossier 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 30 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of heroïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
Zaaksdossier 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 november 2016 tot en met 30 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer)
- 3,70 gram cocaïne (itemnummer 5293140, A) en/of
- 5,91 gram cocaïne (itemnummer 5293140, B) en/of
- 49,10 gram cocaïne (itemnummer 5293152) en/of
- 80,00 gram cocaïne (itemnummer 5293342, A) en/of
- 17,10 gram cocaïne (itemnummer 5293342, B) en/of
- 1,74 gram cocaïne (itemnummer 5329563) en/of
- 2,60 gram cocaïne (itemnummer 5329565) en/of
- 21,20 gram cocaïne (itemnummer 5329543) en/of
- 0,24 gram heroïne (itemnummer 5329552) en/of
- 19,90 gram cocaïne (itemnummer 5329555) en/of
- 6,12 gram heroïne (itemnummer 5329556),
in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
Zaaksdossier 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november 2016 tot en met 30 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder andere) [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of een of meer (nog) onbekende perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a
eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A en/of B en/of C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, in elk geval van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming (onder meer) bestond uit:
- het voorhanden hebben van een of meer pand(en) van waaruit en/of waarin
voornoemde misdrijven gepleegd konden worden en/of
- het (mede)ontwikkelen en/of bespreken van plannen om bedoelde misdrijven te
plegen en/of
- het leggen en/of onderhouden van (onder meer telefonische) contacten met
leverancier(s) en/of afnemer(s) van die cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, in
elk geval dat/die middel(en) en/of
- het (mede) organiseren van de (verschillende) leverantie(s) en/of
- de verstrekking van die cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, in elk geval
dat/die middel(en) en/of
- het geven van opdrachten en/of inlichtingen en/of aanwijzingen ten behoeve
van de uitvoering van die misdrijven en/of ten behoeve van betalingen en/of
het bijeenbrengen van de benodigde middelen, verband houdende met die
misdrijven en/of
- het (laten) brengen en/of ophalen en/of wegbrengen, in elk geval vervoeren
van die cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, in elk geval dat/die middel(en),
naar afnemer(s) -waaronder zijn mededader(s)- en/of
- het in ontvangst nemen en/of bewaren en/of afdragen van geldbedrag(en)
afkomstig van betaling(en) van die leverantie(s) en/of verstrekking(en) en/of
- het bewaren, in elk geval aanwezig hebben van (verschillende) hoeveelheden
cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, in elk geval dat/die middel(en) en/of
- het aankopen en/of bewaren en/of gebruiken van een of meer
versnijdingsmiddel(en) en/of versnijdingsmateria(a)l(en) voor het bewerken
en/of
- het verwerken van die cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, in elk geval dat/die
middel(en) en/of
- het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde
misdrijven en/of
- het beschikken over één of meerdere auto's en/of het vervoeren van
verdovende middelen in deze auto's en/of
- het witwassen (als bedoeld in artikel 420 bis Wetboek van Strafrecht) van de
financiële opbrengsten van dat/die misdrij(f)(ven);
4.
Zaaksdossier 1
hij op of omstreeks 30 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Beretta, model 92FS) en/of munitie van categorie III, te weten 9, in elk geval een of meer patro(o)n(en) (kaliber 9mm Luger), voorhanden heeft gehad;
5.
Zaaksdossier 1
hij op of omstreeks 28 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [naam straatcoach 1] en/of [naam straatcoach 2] (beiden werkzaam als straatcoach) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend voornoemde [naam straatcoach 1] en/of [naam straatcoach 2] (met zijn/hun gezicht(en)) tot op (zeer) korte afstand benaderd en/of (vervolgens) voornoemde [naam straatcoach 1] en/of [naam straatcoach 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Jullie weten niet wie ik ben, dit is mijn buurt, ik ga jullie koud achter laten" en/of "Jullie stellen niks voor, ik laat jullie koud achter, dat zweer ik op het graf van mijn moeder", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Feiten en omstandigheden
In mei 2016 werd een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 13POPTANG. Het onderzoek richt zich op de problematiek in Amsterdam-Noord in de wijk [naam wijk] . De problematiek bestaat onder andere uit de vermeende handel in verdovende middelen. Door Stichting [naam Stichting] en via Meld Misdaad Anoniem is melding gemaakt van respectievelijk de telefoonnummers [telefoonnummer] (hierna: # [nummer] ) en [telefoonnummer] (hierna: # [nummer] ), die vermoedelijk worden gebruikt om te dealen in cocaïne en heroïne. De dealer gebruikt de naam [bijnaam 1] en/of [bijnaam 2] .
Uit een technische actie blijkt dat het telefoonnummer # [nummer] in de periode van 17 november tot en met 14 december 2016 in gebruik was bij verdachte. Op 17 november 2016 werd er een tap aangesloten op dit nummer. Op 18 november 2016 vonden er meerdere gesprekken plaats tussen de gebruiker(s) van het telefoonnummer # [nummer] en het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: # [nummer] ). Uit de gesprekken kan worden opgemaakt dat # [nummer] verdovende middelen bestelde bij # [nummer] . Er werd een afspraak gemaakt om elkaar te ontmoeten bij het [straatnaam] te Purmerend. Ook vonden er gesprekken plaats tussen # [nummer] en # [nummer] . In deze gesprekken werd # [nummer] door # [nummer] aangestuurd om naar de gebruiker van het telefoonnummer # [nummer] te rijden.
Naar aanleiding van de opgenomen gesprekken werd een observatie opgestart in de omgeving van het [straatnaam] te Purmerend. Op 18 november 2016 omstreeks 13:35 uur werd tijdens de observatie actie een overdracht van vermoedelijk verdovende middelen waargenomen, hierbij werd [naam 3] herkend. [naam 3] maakte op dat moment gebruik van het telefoonnummer # [nummer] en werd aangestuurd door de telefoon met het nummer # [nummer] . Desgevraagd geeft [naam 3] omstreeks 13:43 uur over de telefoon aan # [nummer] door dat hij voor 30 ‘barkie’ heeft verkocht.
Uit een technische actie op het telefoonnummer # [nummer] over de periode 28 november 2016 t/m 25 december 2016 blijkt dat [naam 3] één van de gebruikers is van het telefoonnummer en het telefoonnummer wordt gebruikt voor de handel in drugs. In meerdere gesprekken noemde hij zichzelf [bijnaam 3] / [bijnaam 2] en werd hij door anderen zo genoemd. [naam 3] is op 6 december 2016 aangehouden als verdachte van handel in verdovende middelen. Naar aanleiding van deze verdenking werden verschillende personen, die voorkwamen in relatie tot de handel in verdovende middelen binnen de technische actie op het telefoonnummer # [nummer] , als getuige gehoord.
Op 8 december 2016 is [getuige 1] als getuige gehoord. Hij verklaarde in totaal ongeveer driemaal cocaïne te hebben gekocht van een persoon genaamd [bijnaam 2] . De laatste keer was 22 november 2016. [bijnaam 2] was te bereiken op het nummer # [nummer] . [getuige 1] betaalde meestal op de pof en moest dan zijn giropasje afgeven.
Op 15 december 2016 is [getuige 2] als getuige gehoord. Zij verklaarde dat ze haar cocaïne kocht bij een vaste dealer genaamd [bijnaam 2] . Ze bestelde de cocaïne per telefoon en dan kwam hij het met de brommer of een kleine zwarte auto brengen. Ze kocht ongeveer een jaar lang bij [bijnaam 2] . Hij benaderde haar ook wel eens uit zichzelf. Ze herkent het telefoonnummer # [nummer] als zijnde het telefoonnummer van [bijnaam 2] . Van een getoonde politiefoto heeft ze [naam 3] herkend als zijnde de [bijnaam 2] bij wie ze al ruim een jaar cocaïne koopt. Hij verkoopt zowel heroïne als cocaïne. [bijnaam 2] werkte samen met vier jongens, die zichzelf allemaal [bijnaam 2] noemen en bereikbaar zijn op de genoemde telefoonnummers. [bijnaam 2] wisselde vaak van telefoonnummer maar dat gaf hij altijd door. Ook verklaarde [getuige 2] haar creditcard een keer te hebben gegeven aan [bijnaam 2] als onderpand. Op 28 december 2016 is [getuige 2] nogmaals als getuige gehoord. Zij verklaarde dat het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: # [nummer] ) het telefoonnummer is van [bijnaam 2] . De [bijnaam 2] waar zij nu de cocaïne van koopt heeft tegen haar gezegd dat de andere [bijnaam 2] , waar zij eerder over heeft verklaard (de rechtbank begrijpt [naam 3] ), vast zit. De tweede [bijnaam 2] heeft direct de handel overgenomen van de aangehouden [bijnaam 2] . Verder heeft zij verklaard dat deze [bijnaam 2] nu de huisdealer is van de [naam Stichting] . Hij verkoopt ook heroïne.
Een medewerkster van de [naam Stichting] , genaamd [naam medewerkerster] verklaarde op 28 december 2016 dat zij een telefoonnummer heeft van een dealer die aan de bewoners drugs verkoopt. Dit nummer is # [nummer] .
Op 30 december 2016 is een technische actie aangesloten op het nummer # [nummer] . Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken en een observatie op 11 januari 2017 blijkt dat verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer # [nummer] en dat het telefoonnummer werd gebruikt voor de handel in drugs en klanten ook op de pof mochten kopen. Uit tapgesprekken blijkt dat het telefoonnummer # [nummer] door meerdere personen werd gebruikt. In de gesprekken met sessienummers 533, 534 en 535 is door een verbalisant de stem herkend van medeverdachte [naam 1] .
Op 26 januari 2017 werd een technische actie aangesloten op het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: # [nummer] ). Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken blijkt dat verdachte de gebruiker was van dit telefoonnummer en dat het telefoonnummer werd gebruikt voor de handel in drugs.
Op 30 januari 2017 heeft naar aanleiding van een afgeluisterd gesprek op de drugslijn, waarbij werd gesproken over een mogelijke overdracht van verdovende middelen, opnieuw een observatie plaatsgevonden. Na een zichtbare deal wordt verdachte aangehouden. Verdachte heeft geprobeerd zich aan zijn aanhouding te onttrekken en gooide ondertussen zijn telefoon weg. De weggegooide telefoon bleek de telefoon van de drugslijn te zijn met het telefoonnummer # [nummer] . Zowel in het schoudertasje als in de rechter broekzak van verdachte is cocaïne en heroïne aangetroffen.
Op 24 november 2016 is, in verband met de aanhouding van de broer van verdachte, [naam 2] , de woning aan de [adres] doorzocht. In de slaapkamer van verdachte, waar ook zijn broer regelmatig verbleef, is cocaïne aangetroffen.
Oordeel ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van medeplegen, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Van medeplegen van een strafbaar feit (artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht) is sprake, indien twee of meer verdachten bewust en nauw samenwerken, waarbij hun opzet zowel gericht is op de samenwerking als op het te plegen strafbare feit. Hierbij is niet vereist dat alle verdachten de delictsbestanddelen van het desbetreffende strafbare feit vervullen. Het is ook niet nodig dat elk der medeplegers zelf een uitvoeringshandeling verricht.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hierboven geschetste feiten en omstandigheden de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten [naam 3] en [naam 1] is komen vast te staan. Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten contact onderhielden met klanten, bestellingen opnamen en een afspraak met hen maakten voor de overdracht. Verdachte had een belangrijke rol bij de totstandkoming van de deals en stuurde [naam 3] aan de verdovende middelen af te leveren. Verdachte en zijn medeverdachten maakten gebruik van, al dan niet dezelfde, drugslijnen, noemden zichzelf [bijnaam 2] / [bijnaam 2] en werden ook door anderen zo genoemd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de handel van cocaïne en heroïne, zoals onder 1 is ten laste gelegd.
Oordeel ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte voor het voorhanden hebben van de cocaïne, die zijn aangetroffen in de woning aan de [adres] , dient te worden vrijesproken, omdat er geen bewijs is dat die drugs kan worden toegeschreven aan verdachte, aangezien de slaapkamer waarin de drugs is aangetroffen ook werd gebruikt door diens broer.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van drugs is volgens vaste jurisprudentie voldoende dat de middelen zich in de machtssfeer van de (mede)dader bevinden, die zich in meer of mindere mate bewust is van de aanwezigheid van die middelen. Verdachte stond – ten tijde van het ten laste gelegde – ingeschreven op het adres aan de [adres] , alwaar de cocaïne in zijn slaapkamer is aangetroffen. Gelet op de plaats waar de cocaïne is aangetroffen, namelijk op en in een ladenkast in zijn slaapkamer, en mede gelet op de omstandigheid dat verdachte – ten tijde van het aantreffen van de cocaïne – deel uit maakte van een criminele organisatie die zich veelvuldig bezighield met de handel van cocaïne en bij de aanhouding van verdachte ook cocaïne is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aangetroffen cocaïne en de cocaïne zich bovendien heeft bevonden in zijn machtssfeer.
Oordeel ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie volgt dat een organisatie een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband is van meer dan twee personen met een bepaalde organisatiegraad. Hierbij is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Van deelneming aan het samenwerkingsverband is sprake indien de verdachte daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarbij dient de verdachte in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van de betreffende misdrijven van de Opiumwet.
Uit de hierboven vermelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte contact had met [naam 3] en [naam 1] en allen zich in onderlinge samenwerking bezighielden met de handel in drugs. Verdachte had een belangrijke rol bij de totstandkoming van de deals en stuurde [naam 3] aan de drugs te leveren. In versluierd taalgebruik werd de stand van zaken en de taakverdeling van de drugshandel besproken. Zij hadden veel vaste klanten, met name bij de [naam Stichting] , die ook op de pof drugs konden kopen met afgifte van een bankpas als waarborg. Verdachte en zijn medeverdachten opereerden allen onder de naam [bijnaam 2] . Dit maakte dat de handel kon worden voortgezet op het moment dat één van de [bijnaam 2] ’s vast kwam te zitten. Uit deze gezamenlijke werkwijze, waarbij zij deels gelijktijdig en deels opeenvolgend, opereerden als drugsverkopers volgt dat zij tezamen een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband hadden, dat tot oogmerk had de handel in drugs. Daarnaast volgt de duurzaamheid ook uit de intensiviteit waarmee in de drugs werd gehandeld.
Gelet op het voren overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven uit de Opiumwet, zoals onder 3 is ten laste gelegd.
4.2.
Ten aanzien van feit 4
In de woning waar verdachte verbleef is in een kledingkast een wapen met patroonhouder aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat het wapen en de patroonhouder van hem zijn.
Gelet op het voren overwogene acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen met munitie, zoals onder 4 is ten laste gelegd.
4.3.
Ten aanzien van feit 5
Op 28 januari 2017 en 30 januari 2017 is door respectievelijk [naam straatcoach 1] en [naam straatcoach 2] aangifte gedaan van bedreiging, gepleegd op 28 januari 2017. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dronken was en niet meer precies weet wat er is gebeurd.
Gelet op de aangiftes, in onderlinge samenhang bezien, en mede gelet op omstandigheid dat verdachte geen, de redengevendheid van de door de aangevers genoemde omstandigheden ontzenuwende, verklaring heeft afgelegd acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreigingen, zoals die onder 5 zijn ten laste gelegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op tijdstippen in de periode van 1 november 2016 tot en met 30 januari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd hoeveelheden cocaïne en heroïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 2
op tijdstippen in de periode van 24 november 2016 tot en met 30 januari 2017 te Amsterdam, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 3,70 gram cocaïne (itemnummer 5293140, A) en
- 5,91 gram cocaïne (itemnummer 5293140, B) en
- 49,10 gram cocaïne (itemnummer 5293152) en
- 80,00 gram cocaïne (itemnummer 5293342, A) en
- 17,10 gram cocaïne (itemnummer 5293342, B) en
- 1,74 gram cocaïne (itemnummer 5329563) en
- 2,60 gram cocaïne (itemnummer 5329565) en
- 21,20 gram cocaïne (itemnummer 5329543) en
- 0,24 gram heroïne (itemnummer 5329552) en
- 19,90 gram cocaïne (itemnummer 5329555) en
- 6,12 gram heroïne (itemnummer 5329556),
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 3
in de periode van 1 november 2016 tot en met 30 januari 2017 te Amsterdam, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit onder andere [naam 1] en [naam 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder B en C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming (onder meer) bestond uit:
- het leggen en onderhouden van (onder meer telefonische) contacten met leveranciers en afnemers van die cocaïne en heroïne en
- het (mede) organiseren van de (verschillende) leveranties en
- de verstrekking van die cocaïne en heroïne en
- het geven van opdrachten en inlichtingen en aanwijzingen ten behoeve van de uitvoering van die misdrijven en ten behoeve van betalingen en het bijeenbrengen van de benodigde middelen, verband houdende met die misdrijven en
- het (laten) brengen en ophalen en wegbrengen en vervoeren van die cocaïne en heroïne en
naar afnemers -waaronder zijn mededader(s)- en
- het bewaren van verschillende hoeveelheden cocaïne en heroïne en
- het verwerken van die cocaïne en heroïne.
ten aanzien van feit 4
op 30 januari 2017 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Beretta, model 92FS en munitie van categorie III, te weten 9 patronen, kaliber 9mm Luger, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 5
op 28 januari 2017 te Amsterdam [naam straatcoach 1] en [naam straatcoach 2] , beiden werkzaam als straatcoach, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend voornoemde [naam straatcoach 1] en [naam straatcoach 2] , met zijn gezicht tot op korte afstand benaderd en voornoemde [naam straatcoach 1] en [naam straatcoach 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Jullie weten niet wie ik ben, dit is mijn buurt, ik ga jullie koud achter laten" en "Jullie stellen niks voor, ik laat jullie koud achter, dat zweer ik op het graf van mijn moeder".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte was achttien jaar oud toen hij een deel van het onder 1 ten laste gelegde feit pleegde. Gelet op de overwegingen hieronder ziet de rechtbank in de persoon van verdachte en de ernst van het bewezenverklaarde feit reden de wetsartikelen over jeugdstraffen buiten toepassing te laten en recht te doen volgens de strafbepalingen met betrekking tot volwassenen. Wel zal de rechtbank rekening houden met de – ook thans nog – jeugdige leeftijd van verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in de periode van 1 november 2016 tot en met 30 januari 2017 samen met anderen in georganiseerd verband gedeald in cocaïne en heroïne. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een ontoelaatbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Verdachte heeft met zijn gedragingen zijn eigen financieel gewin boven de veiligheid en gezondheid van anderen gesteld. Daarnaast gaat de handel in harddrugs gepaard met overlast in de samenleving. Het gebruik van harddrugs veroorzaakt op zijn beurt strafbare feiten. Verdachte heeft hierdoor de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld.
Als deelnemer van de criminele organisatie heeft verdachte drugs geprepareerd en drugs verkocht en afgeleverd aan klanten. De organisatie dealde hoofdzakelijk in [naam wijk] , een wijk in Amsterdam-Noord. Deze wijk werd getergd door de drugshandel en aanverwante criminele activiteiten. [naam Stichting] , een stichting die zich inzet voor dak- en thuislozen, ondervond hiervan in het bijzonder last. Een aanzienlijk deel van haar bewoners was klant bij de organisatie van verdachte. Bewoners werden actief benaderd door leden van deze organisatie. Als zij wilden stoppen met drugsgebruik, werden zij door de actieve benadering in de verleiding gebracht toch in drugsgebruik te vervallen. Daarbij konden zij op afbetaling kopen. De rechtbank vindt het verwerpelijk dat verdachte dit, door aan de organisatie deel te nemen, in stand heeft gehouden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Met het voorhanden hebben van een wapen en munitie heeft verdachte bijgedragen aan het gevoel van onveiligheid in de maatschappij en een ontoelaatbaar risico voor de veiligheid van personen veroorzaakt, dat het ongecontroleerde bezit van wapens met zich brengt.
Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van twee straatcoaches. Verdachte heeft de straatcoaches hierbij angst aangejaagd, dit terwijl straatcoaches zich bij uitstek bezig houden met het verbeteren van de veiligheid in de openbare ruimte.
Uit het strafblad (uittreksel Justitiële Documentatie) van verdachte van 2 juni 2017 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een bedreiging. Verdachte liep tijdens de bewezenverklaarde feiten bovendien nog in een proeftijd.
Uit een rapport van S.A. Moonen, GZ-psycholoog, van 21 maart 2017 volgt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten maar beïnvloedde niet zijn gedragskeuzes ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 3 april 2017, opgemaakt door mevrouw [naam deskundige] . Door de reclassering wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een toezicht met bijzondere voorwaarden is niet geïndiceerd, aangezien verdachte de laatste jaren hiervoor niet ontvankelijk is gebleken en ook thans geen intrinsieke motivatie toont. Het risico op recidive en onttrekking aan voorwaarden wordt hoog ingeschat. De deskundige [naam deskundige] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, heeft dit advies op 27 juni 2017 ter terechtzitting, kort gezegd, bevestigd.
Alles afwegende, en mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is.

9.Beslag

Onder verdachte is een aantal voorwerpen in beslag genomen. De rechtbank moet een beslissing nemen met betrekking tot deze voorwerpen, die staan vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Deze beslaglijst is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 vermelde inbeslaggenomen sieraden zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Het op de beslaglijst onder 15 en 17 vermelde inbeslaggenomen wapen en de munitie, zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder 4 bewezenverklaarde feit is begaan en deze van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Het op de beslaglijst onder 16 vermelde inbeslaggenomen geldbedrag zal worden verbeurdverklaard, omdat dit geldbedrag door middel van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten is verkregen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 26 juni 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/000692-16, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 10 juni 2016 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 80 dagen jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten, met dien verstande dat de jeugddetentie van 40 dagen, gelet op de meerderjarigheid van verdachte, zal worden omgezet in een gevangenisstraf van 40 dagen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 33b, 36c, 47, 57, 285, van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in art. 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
opzettelijk handelen in strijd met een in art. 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, en art. 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapen en munitie
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- De op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 vermelde inbeslaggenomen sieraden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- Het op de beslaglijst onder 15 en 17 vermelde inbeslaggenomen wapen en de munitie.
Verklaart verbeurd:
- Het op de beslaglijst onder 16 vermelde inbeslaggenomen geldbedrag.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van 10 juni 2016, namelijk jeugddetentie van 40 dagen, met dien verstande dat de jeugddetentie van 40 dagen, gelet op de meerderjarigheid van verdachte, zal worden omgezet in een gevangenisstraf van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Bruil, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2017.