ECLI:NL:RBAMS:2017:4980

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
13/701010-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met beroep op noodweer(exces) verworpen

Op 13 juli 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 2 januari 2016 op het Leidseplein in Amsterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 29 juni 2017 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. Duker, de vordering heeft ingediend en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.H. van Dijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De tenlastelegging omvatte verschillende geweldsdelicten, waaronder het slaan en stompen van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen in overweging genomen, evenals de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit bewezen kon worden, en dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan het geweld. Het beroep op noodweer, dat door de verdediging werd ingeroepen, werd door de rechtbank verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en een leefstijltraining. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die blijk gaf van verantwoordelijkheid voor zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701010-16
Datum uitspraak: 13 juli 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[GBA-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.H. van Dijk, naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (13/701152-16).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 02 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Leidseplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval een of meerdere perso(o)n(en), welk geweld bestond uit het éénmaal of meermalen
- slaan/stompen van [slachtoffer 1] in/op/tegen het oog, in elk geval het gezicht en/of
- slaan/stompen van [slachtoffer 2] in/op/tegen de neus, in elk geval het gezicht en/of
- schoppen/trappen van [slachtoffer 2] in/op/tegen het lichaam, terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag;
subsidiair:
hij op of omstreeks 02 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval een of meerdere perso(o)n(en), heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal of meermalen
- slaan/stompen van [slachtoffer 1] in het gezicht en/of
- slaan/stompen van [slachtoffer 2] in het gezicht en/of
- schoppen/trappen van [slachtoffer 2] tegen het lichaam.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Nadere bewijsoverweging
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van (onder meer) de aangiftes door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde geen expliciete bewijsverweren gevoerd. De onduidelijkheden en (onderlinge) tegenstrijdigheden in de aangiften en getuigenverklaringen alsmede de door de verbalisanten geïnterpreteerde camerabeelden roepen echter wel vragen op, aldus de raadsman, die maken dat behoedzaamheid bij de waardering van het bewijs geboden is. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman (partiële) vrijspraak bepleit.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij alle ten laste gelegde feitelijkheden heeft bekend en daarmee een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte] eveneens een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Vast staat dat [medeverdachte] de tas heeft gegooid, die de aanleiding vormde voor de confrontatie tussen aangevers en verdachten. Uit de verklaringen van de aangevers en de diverse getuigen volgt dat [medeverdachte] ook degene is geweest die de boel heeft opgestookt. Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant 1] blijkens zijn proces-verbaal van bevindingen van 2 januari 2016 gezien dat [medeverdachte] een (onbekend gebleven) manspersoon een vuistslag in het gezicht gaf. Verder heeft ook zijn vriend [vriend medeverdachte] verklaard dat [medeverdachte] begon met vechten en dat hij geslagen heeft. Derhalve was sprake van – tenminste – twee personen die geweld pleegden en kan worden bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
4.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 2 januari 2016 te Amsterdam op de openbare weg, het Leidseplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het
- stompen van [slachtoffer 1] tegen het oog en
- stompen van [slachtoffer 2] tegen de neus en
- trappen van [slachtoffer 2] tegen het lichaam, terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt en heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het primaire feit.
Volgens de raadsman werden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geconfronteerd met een groep mannen, waaronder twee oudere, dronken, fysiek agressieve mannen die de confrontatie aangingen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden meermalen hebben ingeslagen op [medeverdachte] en een dreigende houding hebben aangenomen, hetgeen kan worden beschouwd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte]. Verdachte wilde zijn vriend [medeverdachte], die aan epilepsie lijdt, beschermen en heeft hem en zichzelf verdedigd.
Aan de subsidiariteitseis is volgens de raadsman voldaan. Vluchten was immers niet mogelijk, nu verdachten met hun rug tegen de muur stonden en er veel fietsen om hen heen waren gestald. Vluchten was ook niet vereist als verdachte daarmee zijn – in medisch opzicht zwakke – vriend [medeverdachte] zou achterlaten en blootstellen aan de agressie van aangevers.
Aan de proportionaliteitseis is volgens de raadsman eveneens voldaan, nu verdachte – net als aangevers – alleen zijn handen heeft gebruikt en hooguit twee keer heeft teruggeslagen.
Voor het geval de rechtbank het schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer 2], die op de grond lag, als disproportionele reactie beschouwt, beroept de raadsman zich op noodweerexces. Deze gedraging was het gevolg van een hevige gemoedsbeweging waarbij verdachte verder is gegaan dan geboden, aldus de raadsman.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Volgens de officier van justitie was [medeverdachte] de aanstichter van het incident en had verdachte hem bij de aangevers moeten wegtrekken toen die mogelijkheid zich voordeed. Er was geen sprake van een noodzakelijke verdediging en ook aan de eis van subsidiariteit is volgens de officier van justitie niet voldaan.
Van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte is niet gebleken, zodat ook het beroep op noodweerexces faalt, aldus de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en van een handeling, geboden door de noodzakelijke verdediging daartegen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van medeverdachte [medeverdachte] door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Mede gelet op voormelde bevinding van verbalisant [verbalisant 1] en voormelde verklaring van [vriend medeverdachte] is de feitelijke toedracht zoals door de raadsman geschetst niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt aldus het beroep op noodweer. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande faalt ook het beroep op noodweerexces. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in haar rapport van 7 april 2016.
De aanvankelijk aanhangig gemaakte vordering tot tenuitvoerlegging (met parketnummer 13/221487-14) is door de officier van justitie ingetrokken, omdat deze reeds volledig ten uitvoer is gelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Verdachte heeft blijkens zijn eigen verklaring een groot aandeel gehad in het toegepaste geweld, met name door een van de slachtoffers te trappen terwijl deze op de grond lag. Dergelijke delicten versterken de in de maatschappij bestaande gevoelens van onrust, angst en onveiligheid, zeker nu het feit gepleegd is in een druk uitgaansgebied in het bijzijn van omstanders.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 juni 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 7 april 2016, waarin de reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met een meldplicht en verplichte deelname aan een gedragsinterventie (cognitieve vaardigheden) en (eventueel) een leefstijltraining als bijzondere voorwaarden, ter voorkoming van recidive. Uit dit rapport, alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting, blijkt dat verdachte een bijbaan heeft en een opleiding autotechniek aan het ROC op niveau 3 heeft afgerond. Verdachte heeft verklaard volgend jaar niveau 4 te gaan volgen, teneinde naar het HBO te kunnen.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) hanteren als uitgangspunt met betrekking tot een openlijke geweldpleging met enig lichamelijk letsel tot gevolg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
Gelet op het feit dat verdachte van meet af aan open is geweest over zijn rol in de geweldpleging en zijn verantwoordelijkheid daarvoor heeft genomen, alsmede gelet op voormelde persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun. De rechtbank houdt er daarbij ook rekening mee dat de slachtoffers van de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging in dit geval hebben bijgedragen aan het gepleegde geweld door de confrontatie met verdachten op te zoeken. De rechtbank zal derhalve afwijken van voormeld uitgangspunt en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zij het voor kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van na te melden bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd in haar rapport van
7 april 2016, met dien verstande dat de gedragsinterventie alleen zal worden opgelegd voor zover de reclassering dat toch noodzakelijk acht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair bewezen verklaarde:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat
deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzijlater anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht

Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet hij zich melden bij Reclassering Nederland. Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland nodig acht.

2.Gedragsinterventie

Veroordeelde moet deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een cognitieve vaardighedentraining, voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht.
De training richt zich op probleemoplossing, perspectief nemen, invoelingsvermogen, beheersing van impulsen en moreel en kritisch redeneren. De training bestaat uit:
  • 1 individueel startgesprek;
  • 1 individuele sessie;
  • 12 groepssessies;
  • 1 individueel eindgesprek.

3.Overige voorwaarden het gedrag van veroordeelde betreffende

Veroordeelde moet deelnemen aan een leefstijltraining, gericht op de mogelijke consequenties van alcoholgebruik, voor zover de reclassering dat geïndiceerd acht.
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Edgar, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juli 2017.