Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.De inhoud van het bezwaarschrift
3.De beschikking van de rechter-commissaris
4.Het standpunt van de verdediging
5.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
6.De beoordeling
7.De beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2017 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift dat was ingediend door de verdachte, geboren in 1945, tegen een beslissing van de rechter-commissaris. Het bezwaarschrift was ontvangen op 18 mei 2017 en betrof een verzoek om getuigen te horen, namelijk [naam getuige 1] en [naam getuige 2]. De rechter-commissaris had op 9 mei 2017 het verzoek afgewezen, omdat er volgens hem geen rechtens te respecteren belang was voor het horen van deze getuigen. De verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.E. Vis, stelden dat de getuigen konden verklaren over de druk die op de verdachte was uitgeoefend, wat relevant zou zijn voor de strafwaardigheid van zijn handelen.
Tijdens de zitting in raadkamer op 9 juni 2017 werd het standpunt van de verdediging toegelicht. De raadsman betoogde dat de rechter-commissaris de maatstaf voor het horen van getuigen had miskend en dat de getuigen konden bijdragen aan de context van de gedragingen van de verdachte. Het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mr. C. Goedegebuure, stelde echter dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard moest worden, omdat niet duidelijk was wie de druk op de verdachte had uitgeoefend en hoe deze druk was uitgeoefend.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zelf het beste kon verklaren over de druk die hij had ervaren en dat het belang van het horen van de getuigen onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat het horen van de getuigen niet zou bijdragen aan de beantwoording van de relevante vragen in de zaak. Daarom werd het bezwaarschrift ongegrond verklaard, en de rechtbank besloot dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze beslissing.