ECLI:NL:RBAMS:2017:5019

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
C/13/626602 / HA RK 17/105
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot parkeervergunning en naheffingsaanslag

Op 28 maart 2017 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A.M. van der Linden-Kaajan, bestuursrechter te Amsterdam, naar aanleiding van een heropeningsbeslissing in een bestuursrechtelijke procedure. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting van 14 maart 2017 en de beslissing tot heropening van de zaak op 21 maart 2017. Tijdens de zitting van 14 maart 2017 is verzoekster in beroep gegaan tegen de intrekking van haar parkeervergunning en een naheffingsaanslag door de gemeente Amsterdam. De gemeente heeft de naheffingsaanslag vernietigd, maar er was onduidelijkheid over de beroepsmatigheid van de gemachtigde van verzoekster, die ook haar echtgenoot is. De rechter heeft verzocht om aanvullende informatie over de beroepsmatigheid van de gemachtigde, wat verzoekster als een schending van de onpartijdigheid heeft ervaren.

De rechter heeft in haar reactie op het wrakingsverzoek gesteld dat het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van de heropeningsbeslissing en dat het noodzakelijk was om te verifiëren of er sprake was van beroepsmatige rechtsbijstand. De rechter heeft betoogd dat het haar taak is om te beoordelen of de gemaakte kosten voor rechtsbijstand vergoed kunnen worden, ongeacht of de verweerder dat betwist. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter en dat het wrakingsverzoek ongegrond was. De beslissing van de rechter was voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk, waardoor het verzoek tot wraking werd afgewezen.

De rechtbank heeft de zaak voortgezet na kennisgeving aan verzoekster, in de stand waarin de procedure zich bevond ten tijde van indiening van het verzoek. Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 8:18, vijfde lid Awb geen voorziening open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 28 maart 2017 schriftelijk gedane en onder rekestnummer
C/13/626602 / HA RK 17/105 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ([land]),
verzoekster,
gemachtigde: [ ],
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.M. van der Linden-Kaajan, bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het proces-verbaal van de zitting van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2017 in de zaken met nummer AMS 16/4477 en AMS 16/7634 tussen verzoekster en de gemeente Amsterdam;
 De beslissing tot heropening van de zaak met nummer AMS 16/4477 van 21 maart 2017;
 Het wrakingsverzoek van 28 maart 2017;
 de schriftelijke reactie van de rechter van 20 april 2017.
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is na verkregen uitstel behandeld ter openbare terechtzitting van 26 juni 2017. Na uitroep van de zaak is de rechter verschenen, vergezeld door haar teamvoorzitter. Verzoekster en/of haar gemachtigde zijn niet verschenen. De rechter is in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. Vervolgens is de behandeling gesloten. Na beraad heeft de rechtbank aansluitend mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt daarvan de schriftelijke uitwerking.

2.De feiten

Verzoekster is in beroep gegaan tegen een beslissing op bezwaar van de gemeente Amsterdam met betrekking tot het intrekken van een parkeervergunning en het opleggen van een naheffingsaanslag.
Beide zaken zijn behandeld ter zitting van 14 maart 2017. Uit het van die zitting opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de gemeente de naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft vernietigd (zaaknummer AMS 16/4477). Uit het proces-verbaal blijkt eveneens dat de gemeente de vraag aan de orde heeft gesteld in hoeverre er kosten zijn gemaakt door de gemachtigde van verzoekster.
Bij beslissing van 21 maart 2017 is het onderzoek ter zitting in de zaak met nummer AMS 16/4477 heropend en heeft de rechter verzocht stukken over te leggen in verband met de vraag of de rechtsbijstand beroepsmatig is geweest en of de gemaakte kosten op verzoekster zouden drukken.
Vervolgens heeft verzoekster de rechter bij brief van 28 maart 2017 gewraakt.

3.De gronden van het verzoek

Verzoekster heeft aan haar verzoek -voor zover hier van belang- het volgende ten grondslag gelegd. Tegen de uitspraak van de rechtbank met kenmerk ECLI:RBAMS:2016:1917 is hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De sub-gemachtigde van verzoekster, [ ], die op zitting van 14 maart 2017 is verschenen, is een professionele rechtshulpverlener vanaf 1997. Hij treedt op in diverse bestuursrechtelijke zaken zowel bij deze rechtbank als bij andere rechtbanken. De gemachtigde van verweerder heeft tijdens zitting van 14 maart 2017 te kennen gegeven dat er geen twijfel bestaat over de beroepsmatigheid van [ ]. De beroepsmatigheid van [ ], heeft verweerder evenmin betwist. De gemachtigde van verweerder heeft wel gesteld dat de gemachtigde [ ], de echtgenoot van verzoekster is waarmee de rechtbank rekening dient te houden bij de vaststelling van de proceskosten. [ ] heeft tijdens die zitting erkend dat hij de echtgenoot van verzoekster is, maar omdat verzoekster woonachtig is in [ ] en hij in [ ] is er geen sprake van gezamenlijke huishouding of samenwoning waarmee de rechtbank rekening kan houden. Het is niet de taak van de rechter om te twijfelen aan de beroepsmatigheid van de rechtshulpverlener als verweerder dat niet betwist. De rechter die zich afvraagt of de gemachtigden als beroepsmatige rechtshulpverleners zijn te beschouwen, zonder dat verweerder zelf dat betwist, stelt zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid ter discussie. De rechter heeft bepaald dat de gemachtigde [ ] een kopie van zijn paspoort en een kopie van zijn bul dient over te leggen en dat [ ] dient aan te geven of hij inmiddels enige juridische scholing heeft genoten, en zo ja, om stukken over te leggen waaruit dat blijkt. Verzoekster stelt vast dat de rechter daarmee haar boekje te buiten is gegaan en daarmee niet meer onpartijdig is.

4.De reactie van de rechter

De rechter heeft samengevat aangevoerd dat het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van de heropeningsbeslissing van 21 maart 2017. In die beslissing is aangegeven dat het beroep in één van de twee zaken niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Eiseres is verzocht om aanvullende informatie aan de rechtbank te verstrekken. Die informatie is nodig om te kunnen beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. Met een verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep voert de rechter aan dat van de bestuursrechter in het algemeen mag worden verlangd dat hij ambtshalve nagaat of er aanleiding bestaat tot vergoeding van kosten voor professionele rechtsbijstand. Dat betekent dat de rechter ook zelf zal moeten nagaan of er sprake is van professionele rechtsbijstand, dat wil zeggen of sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Of verweerder dat wel of niet betwist, is dus niet van belang. Er zijn twee gemachtigden betrokken bij deze zaak voor verschillende proceshandelingen. Van beide gemachtigden dient te worden nagegaan of sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarover was onvoldoende informatie ter beschikking en in een eerdere uitspraak van deze rechtbank is geoordeeld dat [ ] niet kan worden aangemerkt als beroepsmatig rechtsbijstandverlener omdat niet aannemelijk is geworden dat hij enige juridische scholing heeft genoten.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3
De beslissing van de rechter als genomen in de heropeningsbeslissing is een rechterlijke beslissing. Het door een rechter nemen van een (niet welgevallige) beslissing levert volgens vaste jurisprudentie geen grond op voor wraking. Dat kan slechts anders zijn, indien deze beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze redelijkerwijs slechts kan worden verklaard door vooringenomenheid van de rechter. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De in de heropeningsbeslissing gedane verzoeken zijn erop gericht om vast stellen of er sprake is van door de gemachtigden van verzoekster beroepsmatig verleende rechtsbijstand en om vast te stellen of in verband daarmee kosten op verzoekster hebben gedrukt. Deze beslissing is voldoende gemotiveerd en is geenszins onbegrijpelijk. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechter op geen enkele wijze blijk gegeven van enige vooringenomenheid dan wel de schijn daarvan gewekt.
5.4
Dit betekent dat het verzoek dient te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking af
 bepaalt dat de zaak wordt voortgezet nadat verzoekster hiervan in kennis is gesteld en in de stand waarin de procedure zich bevond ten tijde van indiening van het verzoek.
Aldus gegeven door mrs. M.V. Ulrici, voorzitter, J. Knol en M.J.M. Langeveld, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 8:18, vijfde lid Awb geen voorziening open.