14.4.Ten aanzien van eisers betoog met betrekking tot de door hen gevreesde overlast en hinder en de schending van hun privacy als gevolg van de galerij overweegt de rechtbank dat verweerder zich naar haar oordeel terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat de galerij als buitenruimte zal worden gebruikt. De galerij zal met geluidwerend materiaal worden bekleed. Gelet daarop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat bij normaal gebruik van de galerijen als toegang tot de woning geen sprake zal zijn van overmatige overlast en geluidshinder. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat ook in de huidige situatie vanuit de bebouwing zicht is op de binnentuinen en dat dit in stedelijk gebied onvermijdelijk is. De beroepsgrond slaagt dus in zoverre niet.
15. Uit de onder rechtsoverwegingen 10.4, 13.3 en 14.3 gegeven overwegingen volgt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Indien verweerder een nieuw besluit neemt hoeft hij niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder beoordelen of het bouwplan voldoet aan de artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro gestelde vereisten. Ook moet verweerder de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan opnieuw berekenen. Indien verweerder bij de nieuwe berekening uitkomt op een significante toename, dient hij ook aan te geven op welke wijze die kan worden opgevangen. Voor zover verweerder zich op het standpunt zal stellen dat de significante toename kan worden opgevangen door parkeren in nabijgelegen parkeergarages, dient verweerder dit eveneens te onderbouwen. Verder dient verweerder te motiveren waarom het belang van de realisering van het bouwplan zwaarder weegt dan de belangen van de bewoners gelet op de substantiële afname van de bezonning en dient hij daarbij de feitelijke afname van de bezonning op de van belang zijnde gevelopeningen en de invloed van de balkons/overstekken te betrekken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
16. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
17. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). 18. De rechtbank ziet in wat zij hiervoor heeft overwogen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Deze houdt in dat het bestreden besluit is geschorst tot de einduitspraak op het beroep.
19. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- schorst het bestreden besluit tot de einduitspraak op het beroep;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter, en mr. B. de Vos en mr. M.C.M. Hamer, leden, in aanwezigheid van mr. S. van Douwen, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: