ECLI:NL:RBAMS:2017:5046

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AMS 17/625
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende uitnodiging voor hoorzitting in bestuursrechtelijke procedure inzake bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen [de man] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, [de man], was niet verschenen op de hoorzitting in bezwaar en betoogde dat hij niet op deugdelijke wijze was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de hoorzitting niet op een deugdelijke wijze was verzonden, omdat niet kon worden vastgesteld dat de uitnodiging per post was verstuurd. De uitnodiging was weliswaar via e-mail naar de gemachtigde van eiser gestuurd, maar de rechtbank vond dat de gemachtigde niet op de hoogte was gesteld dat de bijlage ook een uitnodiging voor de hoorzitting bevatte. Dit was in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit vernietigde.

De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat de verhoging van de bijstandsuitkering van [de man] met ingang van 15 april 2016 in stand blijft. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de kostendelersnorm eerder op te heffen dan deze datum, omdat [de man] niet tijdig had aangegeven dat hij een commerciële huurovereenkomst had gesloten. De rechtbank heeft het college ook veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van [de man].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/625

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser, hierna te noemen: [de man]

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, hierna te noemen: het college (gemachtigde: mr. H.H.J. ten Hoope).

Procesverloop

Met het besluit van 3 november 2016 (het primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van [de man] met ingang van 15 april 2016 verhoogd, omdat de kostendelersnorm niet meer op hem van toepassing is. [de man] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 28 december 2016 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [de man] ongegrond verklaard.
[de man] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 april 2017, waar partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. [de man] staat per 22 september 2015 ingeschreven op het [adres] in Amsterdam. Op 23 september 2015 heeft hij een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd. In zijn besluit van 24 december 2015 (het toekenningsbesluit) heeft het college aan [de man] een bijstandsuitkering toegekend van 50% van het wettelijk minimumloon, omdat voor [de man] de kostendelersnorm gold. Volgens zijn eigen opgave huurde [de man] een kamer in de woning van [de persoon] ( [de persoon] ) op het [adres] , maar volgens het college had [de man] geen zakelijke huurovereenkomst met [de persoon] . [de man] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het toekenningsbesluit.
2. Op 29 juni 2016 heeft [de man] een kopie van een huurovereenkomst en een aantal kwitanties van huurbetalingen ingeleverd bij de afdeling Inkomensvoorziening van de gemeente Amsterdam. In de huurovereenkomst is vermeld dat [de man] per 1 november 2015 een kamer huurt in de woning van [de persoon] . In een rapport van 5 oktober 2016 heeft een medewerker van de afdeling Inkomensvoorziening van de gemeente aangegeven dat het redelijk is om de kostendelersnorm per april 2016 te laten vervallen, omdat [de man] niet eerder dan in april 2016 heeft aangetoond dat sprake is van een commercieel huurcontract.
3. In het primaire besluit heeft het college de bijstandsuitkering van [de man] met ingang van 15 april 2016 verhoogd, omdat de woonsituatie van [de man] is veranderd en de kostendelersnorm daardoor niet meer op hem van toepassing is.
4. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van [de man] ongegrond verklaard. Het college heeft vastgesteld dat [de man] is uitgenodigd voor een hoorzitting op 22 december 2016, maar daar niet is verschenen. Het college deelt niet het standpunt van [de man] dat de kostendelersnorm al per november 2015 had moeten vervallen.
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
5. De rechtbank zal naar aanleiding van de beroepsgronden de volgende vragen beantwoorden;
  • Heeft het college [de man] op deugdelijke wijze uitgenodigd voor een hoorzitting?
  • Had de kostendelersnorm al vanaf een eerdere datum dan 15 april 2016 moeten worden opgeheven?
Heeft het college [de man] op deugdelijke wijze uitgenodigd voor een hoorzitting?
6.1
[de man] vindt dat hij niet deugdelijk is uitgenodigd voor een hoorzitting. Op 8 december 2016 heeft zijn gemachtigde een email van het college ontvangen, waarbij een bijlage was gevoegd met daarin de dossierstukken. In die bijlage zat ook een uitnodiging voor een hoorzitting op 22 december 2016 zonder dat dit in de email was aangegeven. Zijn gemachtigde wist daardoor niet dat er een hoorzitting was op 22 december 2016. Pas na ontvangst van het bestreden besluit is zijn gemachtigde erachter gekomen dat er op 22 december 2016 een hoorzitting was geweest, omdat in het bestreden besluit is vermeld dat [de man] niet is verschenen op de hoorzitting.
6.2
Het college stelt zich op het standpunt dat de uitnodiging voor de hoorzitting van 22 december 2016 zowel via de email van 8 december 2016 als via de gewone post aan de gemachtigde van [de man] is verzonden. Volgens het college is [de man] deugdelijk uitgenodigd voor de hoorzitting, maar is hij niet verschenen.
6.3
De rechtbank stelt voorop dat niet is komen vast te staan dat de uitnodiging voor de hoorzitting per post aan de gemachtigde van [de man] is verzonden. De gemachtigde van [de man] heeft op de zitting namelijk gezegd dat hij de uitnodiging (en de dossierstukken) niet per post heeft ontvangen en het college heeft op de zitting gezegd dat hij de verzending per post niet kan aantonen. Wel staat vast dat het college op 8 december 2016 een email naar de gemachtigde van [de man] heeft verzonden, waarbij een bijlage was gevoegd. Die bijlage bevatte een pdf-bestand met de dossierstukken en een uitnodiging voor een hoorzitting op 22 december 2016. De vraag is of het college [de man] hiermee op een deugdelijke wijze heeft uitgenodigd voor een hoorzitting.
6.4
De rechtbank vindt dat dit niet het geval is. Uit de email van 8 december 2016 is namelijk op geen enkele wijze op te maken dat de bijlage ook een uitnodiging voor een hoorzitting bevatte. In die email is achter ‘Onderwerp’ slechts vermeld: “Stukken m.b.t. dhr [de man] ”. In de tekst van de email staat uitsluitend een verwijzing naar ‘de stukken die betrekking hebben op het bezwaarschrift van de heer [de man] ’. De rechtbank vindt dat het college in dat emailbericht of in een inventarislijst of anderszins de gemachtigde van [de man] er op had moeten wijzen dat de bijlage niet alleen de dossierstukken, maar ook een uitnodiging voor een hoorzitting bevatte. Die uitnodiging zat nu min of meer ‘verstopt’ in de bijlage. De gemachtigde van [de man] had naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet kunnen voorzien dat het college al op korte termijn een uitnodiging voor een hoorzitting zou verzenden. Het bezwaarschrift van 5 december 2016 is door het college namelijk op 6 december 2016 ontvangen en de email met de stukken en de uitnodiging voor de hoorzitting heeft het college al op 8 december 2016 verzonden. Verder heeft het college op 7 december 2016 nog een brief aan de gemachtigde van [de man] verzonden, waarin de ontvangst van het bezwaarschrift is bevestigd en waarin is meegedeeld dat de gemachtigde van [de man] binnenkort een uitnodiging voor een hoorzitting zou ontvangen. Deze brief kan de gemachtigde van [de man] niet eerder dan op 8 december 2016 hebben ontvangen, dus op dezelfde dag als waarop de email aan hem is verzonden. De gemachtigde van [de man] valt in dit opzicht daarom niets te verwijten.
6.5
De conclusie van de rechtbank is dat [de man] niet op deugdelijke wijze in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
7. De gemachtigde van [de man] heeft op de zitting verklaard dat het niet praktisch is om de bezwaarprocedure over te doen, omdat hij het standpunt van [de man] in beroep voldoende kan toelichten. De rechtbank zal daarom bekijken of het college de bijstandsuitkering van [de man] terecht pas met ingang van 15 april 2016 heeft verhoogd. Als dat het geval is, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
Had de kostendelersnorm al vanaf een eerdere datum dan 15 april 2016 moeten worden opgeheven?
8.1
[de man] vindt dat zijn bijstandsuitkering al met ingang van november 2015 verhoogd had moeten worden, omdat hij per 1 november 2015 een kamer huurt in de woning van [de persoon] . Volgens [de man] is de kostendelersnorm vanaf die datum niet meer op hem van toepassing.
8.2
Het college stelt zich op het standpunt dat [de man] pas op 4 juli 2016 een commerciële huurovereenkomst heeft overgelegd, nadat zijn klantmanager hem half juni 2016 had gevraagd dit te doen. Eigenlijk had de bijstandsuitkering van [de man] daarom pas per juli 2016 verhoogd moeten worden. Het college vindt dat er geen aanleiding is om de kostendelersnorm al per november 2015 op te heffen. [de man] had bezwaar kunnen maken tegen het toekenningsbesluit, omdat daarin is besloten de kostendelersnorm toe te passen.
8.3.
Op de zitting heeft het college op vragen van de rechtbank verklaard dat met het bestreden besluit niet is beoogd om te weigeren terug te komen van het toekenningsbesluit. In het bestreden besluit is volgens het college inhoudelijk beoordeeld vanaf welke datum de kostendelersnorm moet worden opgeheven. [de man] heeft verklaard dat hij het bestreden besluit ook zo heeft begrepen. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
8.5.
De kostendelersnorm is in het toekenningsbesluit toegepast vanaf 23 september 2015. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) ligt de beoordelingsperiode bij zo’n besluit tussen de ingangsdatum van de (in dit geval) toegekende bijstand en de datum van het besluit waarin de bijstand is toegekend. Bij het toekenningsbesluit loopt die periode dus van 23 september 2015 tot en met 24 december 2015. Als [de man] van mening was dat de kostendelersnorm met ingang van 1 november 2015 had moeten worden opgeheven, had hij bezwaar moeten maken tegen het toekenningsbesluit en in die bezwaarprocedure moeten aanvoeren dat hij met ingang van 1 november 2015 een commerciële huurovereenkomst had gesloten met [de persoon] . De datum 1 november 2015 valt immers binnen de beoordelingsperiode van het toekenningsbesluit. [de man] heeft echter geen bezwaar gemaakt tegen dat besluit zodat dat besluit rechtens onaantastbaar is. Hierdoor staat ook de toepassing van de kostendelersnorm tijdens de periode van 23 september 2015 tot en met 24 december 2015 in rechte vast. Aangezien het college met het bestreden besluit niet heeft beoogd terug te komen van het toekenningsbesluit, is er geen grond om de kostendelersnorm met ingang van november 2015 op te heffen. Het rechtens onaantastbare toekenningsbesluit staat daaraan in de weg.
8.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Deze rechtspraak is ook van toepassing op de ingangsdatum van een verhoging van de bijstandsuitkering. [1] De rechtbank zal daarom bekijken op welke datum [de man] zich bij het college heeft gemeld om aan te geven dat hij een commerciële huurovereenkomst met zijn verhuurster heeft gesloten, waardoor de kostendelersnorm niet langer op hem van toepassing is.
8.6.
Uit het dossier blijkt niet dat [de man] zich tussen 24 december 2015 en 15 april 2016 bij het college heeft gemeld om mee te delen dat hij een commerciële huurrelatie heeft met [de persoon] en dat de kostendelersnorm daarom moet worden opgeheven. Volgens het Klantcontactenoverzicht Raak heeft [de man] pas op 18 mei 2016 in een gesprek met zijn klantmanager doorgegeven dat hij een kamer huurt bij een vriendin en dat hij geen gezamenlijke huishouding met haar voert. Dit heeft hij later aangetoond door een kopie van de huurovereenkomst over te leggen. Gelet hierop had het college de kostendelersnorm pas op zijn vroegst per 18 mei 2016 hoeven op te heffen. Nu het college dit al per 15 april 2016 heeft gedaan, is [de man] daardoor niet tekort gedaan. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de kostendelersnorm met ingang van een eerdere datum dan 15 april 2016 wordt opgeheven. Er is dus geen aanleiding om de bijstandsuitkering van [de man] met een verder terugwerkende kracht dan 15 april 2016 te verhogen.
Conclusie en slotoverwegingen
8. De rechtbank bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Dat betekent dat de verhoging van de bijstandsuitkering van [de man] met ingang van 15 april 2016 in stand blijft en dat die verhoging dus niet per een eerdere datum ingaat. Eiser krijgt dus wel gelijk als het gaat om de wijze waarop hij is uitgenodigd voor de hoorzitting in bezwaar, maar voor het overige krijgt hij geen gelijk.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het betaalde griffierecht aan [de man] vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt het college in de door [de man] gemaakte proceskosten. Deze kosten bestaan uit de door mr. Walker beroepsmatig verleende rechtsbijstand tijdens deze beroepsprocedure. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 990,- (2 punten x € 495,- x factor 1). Daarbij kent de rechtbank 1 punt toe voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan [de man] te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van [de man] tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2017.
de griffier,
de griffier is tijdelijkverhinderd te ondertekenen.
de rechter
Afschrift verzonden op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 15 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2051.