ECLI:NL:RBAMS:2017:5386

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
27 juli 2017
Zaaknummer
CV EXPL 16-26970
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kredietovereenkomst en vernietiging op basis van informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2017 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen ABN AMRO Bank N.V. en een gedaagde. De zaak betreft een kredietovereenkomst die door de bank is opgeëist. In een eerder tussenvonnis van 26 januari 2017 werd ABN AMRO Bank toegelaten om een akte in te dienen waarin zij moest aantonen op welke datum het volledige openstaande krediet was opgeëist en welk bedrag de gedaagde op die datum verschuldigd was. De bank heeft op 13 mei 2014 het volledige bedrag van € 12.111,95 opgeëist, wat door de gedaagde niet is weersproken.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bank niet de schriftelijke kredietovereenkomst in het geding heeft gebracht, wat noodzakelijk was om te toetsen of de bank aan haar informatieverplichtingen had voldaan. De kantonrechter heeft overwogen dat, indien de bank deze overeenkomst niet kan overleggen, er veronderstellende wijs vanuit gegaan moet worden dat de bank haar verplichtingen niet is nagekomen, wat kan leiden tot vernietiging van de overeenkomst. Aangezien de bank niet in staat was om de benodigde documenten te overleggen, heeft de kantonrechter de vordering van de bank afgewezen voor wat betreft de leningsovereenkomst II, omdat deze onvoldoende onderbouwd was.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 12.111,95, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 mei 2014 tot aan de algehele voldoening. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 5357928 CV EXPL 16-26970
vonnis van: 29 juni 2017
fno.: 393

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V.

gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: ABN AMRO Bank
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s.
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 26 januari 2017 is een tussenvonnis gewezen, waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door ABN AMRO Bank. ABN AMRO Bank heeft vervolgens een akte met producties ingediend. [gedaagde] heeft vervolgens gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

BeoordelingFlexibel krediet/overeenkomst I

De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 26 januari 2017 ABN AMRO Bank toegelaten een akte te nemen waaruit blijkt a) op welke datum het volledige openstaande krediet is opgeëist en (b) welk bedrag [gedaagde] op die datum verschuldigd was aan ABN AMRO Bank.
ABN Amro Bank heeft bij akte producties overgelegd. Uit de overgelegde brieven blijkt dat ABN Amro Bank op 13 mei 2014, na herhaalde aanmaningen te hebben verstuurd, de gehele kredietsom ad € 12.111,95 van het flexibel krediet heeft opgeëist, hetgeen door [gedaagde] niet is weersproken.
Mitsdien is, mede gelet op hetgeen bij tussenvonnis van 26 januari 2017 is overwogen, € 12.111,95 aan hoofdsom toewijsbaar, almede de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 mei 2014 tot de dag der algehele voldoening.
Overeenkomst II
3. De kantonrechter heeft bij voornoemd tussenvonnis ABN AMRO Bank voorts toegelaten de schriftelijke kredietovereenkomst “Privé Limiet Plus” met contractnummer [contractnummer] alsnog in het geding te brengen, teneinde het toepasselijke regime te kunnen bepalen en ambtshalve de daarbij behorende bepalingen te kunnen toetsen. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat indien ABN AMRO Bank de schriftelijke kredietovereenkomst niet in het geding brengt, zij voornemens er veronderstellende wijs vanuit te gaan dat ABN AMRO Bank haar in de WCK (oud) en/of richtlijn 87/102 althans artikel 4:34 Wft, de WCK en/of richtlijn 2008/48 opgenomen verplichtingen niet is nagekomen, althans dat sprake is van (een) oneerlijk beding(en). Alsdan zal de kantonrechter de kredietovereenkomst ambtshalve vernietigen. Ingevolge artikel 6:203 BW moet [gedaagde] in dat geval het geleende geld terugbetalen (zonder rentevergoeding) en moet ABN AMRO Bank de reeds betaalde rentevergoeding terugbetalen. Voor zover ABN AMRO Bank niet in staat is de schriftelijke kredietovereenkomst over te leggen, dient ABN AMRO Bank een akte te nemen waarin zij zich mag uitlaten over het voornemen van de kantonrechter. Voorts dient zij een berekening over te leggen waaruit blijkt (a) welk bedrag [gedaagde] heeft geleend en (b) welk bedrag zij aan rente reeds heeft betaald. [gedaagde] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om op deze akte te reageren.
4. ABN AMRO Bank heeft bij akte gesteld dat zij financieringsovereenkomst met contract nummer [contractnummer] niet in het geding kan brengen. ABN AMRO BANK heeft aanmaningen overgelegd en een opeisingsbrief van 30 augustus 2013 overgelegd, waaruit blijkt dat het gehele openstaande bedrag van € 2.020,20 is opgeëist.
5. [gedaagde] heeft niet inhoudelijk op de akte van ABN AMRO Bank gereageerd.
6. ABN AMRO Bank heeft de schriftelijke kredietovereenkomst niet in het geding gebracht. Niet gesteld of gebleken is dat ABN AMRO Bank haar in de WCK (oud) en/of richtlijn 87/102 althans artikel 4:34 Wft, de WCK en/of richtlijn 2008/48 opgenomen verplichtingen is nagekomen. Nu niet is komen vast te staan dat de ABN AMRO Bank aan haar wettelijke (pre)contractuele verplichtingen heeft voldaan, zal de kantonrechter deze overeenkomst vernietigen.
7. Uit de door ABN AMRO Bank bij akte overgelegde stukken en hetgeen zij heeft gesteld is niet te herleiden op welk tijdstip de financieringsovereenkomst met contractnummer [contractnummer] is aangegaan, welk bedrag aan [gedaagde] is geleend en hoeveel rente in rekening is gebracht. Uit het bij dagvaarding overgelegde “overzicht boekingen” blijkt dat het bedrag op 5 mei 2014 € 1.881,43 bedroeg, terwijl in de opeisingsbrief van 30 augustus 2013 een bedrag van € 2.020,20 wordt opgeëist. ABN AMRO Bank heeft de rente over de periode van mei 2014 tot en met 4 juli 2016 toegelicht, maar niets gesteld over in rekening gebrachte de rente vanaf de totstandkoming van de lening tot mei 2014. Voorts is niet gesteld hoeveel [gedaagde] inmiddels heeft afbetaald op de lening. Uit de overgelegde stukken zijn de betaalde rente en afbetalingen ook niet te herleiden. Derhalve kan niet worden bepaald welk bedrag [gedaagde] aan geleend geld, zonder rentevergoeding, aan de ABN AMRO Bank terug moet betalen en welk bedrag aan rente in rekening is gebracht. Eveneens kan niet worden vastgesteld of er na aftrek van de betaalde rente een bedrag aan hoofdsom resteert.
8. Op grond van het voorgaande wordt de vordering van ABN AMRO Bank betreffende lening overeenkomst II als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
9. Gelet op de uitkomst van de procedure worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 12.111,95, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2014 tot aan de algehele voldoening;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst met meer of anders verzochte af.
Aldus gewezen door mr. L. Voetelink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.