ECLI:NL:RBAMS:2017:5386
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake kredietovereenkomst en vernietiging op basis van informatieverplichtingen
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2017 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen ABN AMRO Bank N.V. en een gedaagde. De zaak betreft een kredietovereenkomst die door de bank is opgeëist. In een eerder tussenvonnis van 26 januari 2017 werd ABN AMRO Bank toegelaten om een akte in te dienen waarin zij moest aantonen op welke datum het volledige openstaande krediet was opgeëist en welk bedrag de gedaagde op die datum verschuldigd was. De bank heeft op 13 mei 2014 het volledige bedrag van € 12.111,95 opgeëist, wat door de gedaagde niet is weersproken.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bank niet de schriftelijke kredietovereenkomst in het geding heeft gebracht, wat noodzakelijk was om te toetsen of de bank aan haar informatieverplichtingen had voldaan. De kantonrechter heeft overwogen dat, indien de bank deze overeenkomst niet kan overleggen, er veronderstellende wijs vanuit gegaan moet worden dat de bank haar verplichtingen niet is nagekomen, wat kan leiden tot vernietiging van de overeenkomst. Aangezien de bank niet in staat was om de benodigde documenten te overleggen, heeft de kantonrechter de vordering van de bank afgewezen voor wat betreft de leningsovereenkomst II, omdat deze onvoldoende onderbouwd was.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 12.111,95, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 mei 2014 tot aan de algehele voldoening. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar, in aanwezigheid van de griffier.