ECLI:NL:RBAMS:2017:5555

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
13/659387-15 en 13/197325-15 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging van een gemeentelijke handhaver met een bijl

Op 3 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 58-jarige man, die werd beschuldigd van het bedreigen van een gemeentelijke handhaver met een bijl. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 12 januari en 20 juli 2017. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, vorderde een gevangenisstraf, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de man op 31 oktober 2015 in Amsterdam de handhaver, [naam slachtoffer], bedreigde met een bijl, maar kon niet vaststellen dat hij opzettelijk probeerde deze te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank sprak de man vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar achtte de bedreiging wel bewezen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de man veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam slachtoffer], voor zowel materiële als immateriële schade. De vordering van de gemeente Amsterdam werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank baseerde haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, en concludeerde dat de man strafbaar was voor de bewezen bedreiging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/659387-15 en 13/197325-15 (TUL)
Datum uitspraak: 3 augustus 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 12 januari 2017 en 20 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Diependaal, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.M.C. van Nielen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een bijl, althans met een (scherp en/of puntig) voorwerp eenmaal of meermalen (een) zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt richting het gezicht, in elk geval richting het hoofd en/of lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] , terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 287 / 302 lid 1 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 31 oktober 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, [naam slachtoffer] (Handhaver openbare ruimte) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [naam slachtoffer] eenmaal of meermalen de woorden toegevoegd: "Policia, policia ga weg", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of opzettelijk dreigend met een bijl, althans met een (scherp en/of puntig) voorwerp eenmaal of meermalen (een) zwaaiende beweging(en) gemaakt richting het gezicht,in elk geval richting het hoofd en/of lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] .
(Artikel 285 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag en dat de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan worden bewezen, waarbij sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, kort samengevat, vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen blijkt en niet ter discussie staat het volgende. Verdachte lag in de vroege ochtend van 31 oktober 2015 buiten, onder een luifel bij café [naam café] aan de Amstel in Amsterdam, te slapen. Hij werd wakker gemaakt en aangesproken door [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ), handhaver bij de gemeente Amsterdam, die op dat moment in het gezelschap was van zijn collega [naam collega] (hierna: [naam collega] ). Er ontstond een kort gesprek, waarna verdachte een bijl pakte uit een tas die bij zijn scootmobiel lag. Hij nam deze bijl ter hand en zei daarbij tegen de handhavers zei dat ze weg moesten gaan.
De rechtbank zal gelet op wat de officier van justitie verdachte heeft ten laste gelegd, achtereenvolgens moeten beoordelen of verdachte [naam slachtoffer] heeft geprobeerd te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of dat hij hem heeft willen bedreigen. Daarbij is van doorslaggevend belang wat er is gebeurd nadat verdachte de bijl ter hand nam.
Over deze nadere feitelijke invulling van ‘het ter hand nemen van de bijl’ door verdachte bestaat discussie.
De verklaring van verdachte zoals hij die ter terechtzitting heeft afgelegd, van de juistheid waarvan de raadsvrouw uit gaat, komt erop neer dat hij de bijl voor zich heeft gehouden in de richting van [naam slachtoffer] , waarmee hij wilde bereiken dat de handhavers weg zouden gaan. Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij de handhavers bang wilde maken.
Volgens de lezing van [naam slachtoffer] en [naam collega] , die de officier van justitie volgt, maakte verdachte, kort samengevat, een of meer zwaaiende bewegingen met de bijl in de richting van [naam slachtoffer] en moest [naam slachtoffer] bewegen om de bijl te ontwijken, die rakelings langs diens wang kwam.
De rechtbank stelt op grond van voormelde verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat verdachte de bijl in ieder geval voor zich heeft gehouden in de richting van [naam slachtoffer] . Dat hij daarbij een beweging in de richting van [naam slachtoffer] heeft gemaakt, staat voor de rechtbank ook vast. De rechtbank kan echter niet met overtuiging vaststellen dat sprake was van een of meer zwaaiende bewegingen die, zoals vereist voor de aanname van voorwaardelijk opzet, de aanmerkelijke kans deed of deden ontstaan dat [naam slachtoffer] dodelijk of zwaar gewond zou raken. Van belang is dat zowel de verklaringen van [naam slachtoffer] als die van [naam collega] niet volledig eenduidig zijn. Zo heeft [naam slachtoffer] in aanvankelijk geverbaliseerd dat hij zich heeft afgeweerd met een map en komt dit niet terug in zijn latere verklaring. Verder heeft [naam collega] aanvankelijk verklaard dat verdachte meerdere zwaaiende bewegingen heeft gemaakt, terwijl hij later verklaart niet meer te weten of verdachte één of meer zwaaiende bewegingen heeft gemaakt. Overigens maakt de rechtbank uit de aangifte van [naam slachtoffer] op dat verdachte volgens hem één zwaaiende beweging heeft gemaakt. Verder hebben [naam slachtoffer] en [naam collega] verschillend verklaard over de afstand tussen verdachte en [naam slachtoffer] .
Nu de rechtbank vorenbedoelde aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel aan [naam slachtoffer] niet met overtuiging kan vaststellen, waarmee voorwaardelijk opzet niet kan worden bewezen, laat staan opzet onvoorwaardelijke zin, zal verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling van [naam slachtoffer] .
Gelet op de voormelde vrijspraak ten aanzien van het primair en subsidiaire ten laste gelegde komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de raadvrouw om aanhouding en het nader verhoren van [naam slachtoffer] bij de rechter commissaris.
De rechtbank acht de ten laste gelegde bedreiging van [naam slachtoffer] door verdachte wel bewezen, in die zin dat
hij op 31 oktober 2015 te Amsterdam [naam slachtoffer] (Handhaver openbare ruimte) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [naam slachtoffer] eenmaal of meermalen de woorden toegevoegd: "Policia, policia ga weg", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en opzettelijk dreigend met een bijl, een beweging gemaakt richting het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] .

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Gelet op de voormelde vrijspraak ten aanzien van het primair en subsidiaire ten laste gelegde komt de rechtbank niet toe aan bespreking van het gevoerde putatief noodweer verweer.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde bedreiging is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit (poging tot zware mishandeling) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht verdachte geen straf of maatregel op te leggen met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en subsidiair verdachte een lage voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een strafblad van elf bladzijden. Daaruit blijkt onder meer dat hij in de periode van juli 2015 tot begin 2016 vele malen boetes heeft gekregen in verband met slapen op of aan de openbare weg, een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam. Ook op 31 oktober 2015 sliep verdachte aan de openbare weg. Hij werd daar terecht op aangesproken door handhaver [naam slachtoffer] , die aldaar gewoon zijn werk deed. Hoewel verdachte kwetsbaar was doordat hij als dakloze op straat sliep en vanwege zijn fysieke handicap – verdachte maakt gebruik van een scootmobiel – was zijn reactie richting [naam slachtoffer] buiten alle proporties. Door de bedreiging met een bijl, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft [naam slachtoffer] angst gevoeld. Het voorval heeft grote negatieve impact op zijn leven gehad, zoals blijkt uit de vordering benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring.
Het strafblad van verdachte laat ook zien dat sprake is van een patroon van bedreigingen door verdachte. Dat die bedreigingen ook meerdere keren tegen overheidsdienaren zijn gericht, doet sterk vermoeden dat verdachte moeite heeft met gezag. De op het strafblad vermelde veroordelingen voor bedreigingen dateren overigens voor een deel van na de in deze zaak bewezen verklaarde bedreiging. De rechtbank zal die veroordelingen dan ook niet als strafverzwarende omstandigheid meewegen. Het patroon van bedreigingen weegt de rechtbank echter wel mee, in die zin dat de bestraffing erop gericht zal zijn dat patroon te doorbreken.
De rechtbank acht het kwalijk en zorgwekkend dat verdachte ter terechtzitting lichtzinnig over het voorval met [naam slachtoffer] heeft gesproken. Van enige oprechte spijt of inzicht in het kwalijke van wat hij heeft gedaan, is geen sprake. Dat sprake is van een patroon van bedreigingen ontkent verdachte.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij nu op zijn plaats lijkt te zijn bij [naam] aan de [adres 1] in Amsterdam, waardoor zijn leven in een wat rustiger vaarwater lijkt te zijn gekomen.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand passend en geboden. Gelet op de ernst van het feit en de houding van verdachte acht de rechtbank schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel, zoals primair verzocht door de raadsvrouw, niet aan de orde. De rechtbank beoogt met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie gevorderd, de strafoplegging baseert op bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging, bestaat aanleiding om bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van de strafeis van de officier van justitie.

9.Benadeelde partijen

Ten aanzien van de benadeelde partij [naam slachtoffer]
De benadeelde partij [naam slachtoffer] vordert € 150,93 aan materiële schadevergoeding en
€ 750, - aan immateriële schadevergoeding van verdachte, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen en heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsvrouw van verdachte heeft de vordering niet betwist voor wat betreft de gestelde materiële schade, dus de rechtbank zal de vordering in zoverre, met de wettelijke rente, reeds daarom toewijzen.
De rechtbank zal ook bepalen dat verdachte de gevorderde immateriële schade, met de wettelijke rente, aan de heer [naam slachtoffer] moet betalen. De vordering is met verklaringen van de behandelend psycholoog en psychiater en de toelichting van de heer [naam slachtoffer] voldoende onderbouwd en de hoogte van het bedrag is redelijk gelet op de ernst van de bewezen verklaarde bedreiging. De betwisting van de gevorderde immateriële schade door de raadsvrouw van verdachte, inhoudende dat de heer [naam slachtoffer] ook psychische problemen heeft die niet voortkomen uit het bewezen verklaarde feit, is onvoldoende om tot afwijzing dan wel matiging van het bedrag te oordelen, zoals verzocht door de raadsvrouw. Er is sprake van een causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gestelde schade, die voor verdachte bovendien voorzienbaar was. Immers, naar algemene maatstaven is voorzienbaar dat bedreiging met een hakbijl bij het slachtoffer daarvan mogelijk psychische gevolgen heeft.
Als extra waarborg voor betaling van de geleden schade aan de heer [naam slachtoffer] zal de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij gemeente Amsterdam
De gemeente Amsterdam, Stadsdeel Centrum, Afdeling Handhaving openbare ruimte heeft – als werkgever van de heer [naam slachtoffer] – een voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces ingediend. Er is echter geen schadebedrag op het formulier vermeld, noch een handtekening aangetroffen. De rechtbank zal deze benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (13/197325-15)

Bij de stukken bevindt zich de op 9 september 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/197325-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
4 december 2015 van de politierechter in Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500, -, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens blijkt uit de stukken dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de verdediging, vast dat verdachte zich op 31 oktober 2015 en dus vóór voornoemd vonnis heeft schuldig gemaakt aan het in de hoofdzaak bewezen verklaarde strafbare feit, dat ten grondslag ligt aan de vordering tenuitvoerlegging, en dat de vordering daarom moet worden afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
één (1) maand.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee (2)jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Ten aanzien van benadeelde partij [naam slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] , toe tot een bedrag van € 150,93 (honderdvijftig euro en drieënnegentig cent) materiële schadevergoeding en tot een bedrag van € 750, - (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 31 oktober 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[naam slachtoffer] , te betalen de som van € 900,93 (negenhonderd euro en drieënnegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 31 oktober 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 (achttien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij gemeente Amsterdam
Verklaart de benadeelde partij gemeente Amsterdam, Stadsdeel Centrum, Afdeling Handhaving openbare ruimte, niet-ontvankelijk in haar vordering.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 4 december 2015 opgelegde voorwaardelijke straf (parketnummer: 13/197325-15).
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.V. Essenburg, voorzitter,
mrs. R. Odink en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 augustus 2017.
Mr. R. Odink is buiten staat dit vonnis mede
te ondertekenen.