ECLI:NL:RBAMS:2017:5587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
EA VERZ 17-491
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek afgewezen wegens verband met ziekte

In deze zaak heeft de stichting Ceder Groep op 1 juni 2017 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster], die sinds 11 augustus 2014 in dienst was als financieel administratief medewerker. De Ceder Groep stelde dat het verzoek tot ontbinding niet verband hield met de ziekte van [verweerster], die zich op 30 september 2016 ziek had gemeld. De kantonrechter heeft de zaak op 25 juli 2017 mondeling behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerster] ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat in de weg aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, aangezien het verzoek van Ceder Groep wel degelijk verband houdt met de ziekte van [verweerster]. De kantonrechter oordeelde dat Ceder Groep in gebreke is gebleven bij de re-integratie van [verweerster] en dat het ontbindingsverzoek niet toewijsbaar is. Het tegenverzoek van [verweerster] tot tewerkstelling en re-integratie werd wel toegewezen, waarbij Ceder Groep werd veroordeeld om [verweerster] in haar functie te re-integreren in overeenstemming met het advies van de bedrijfsarts. Ceder Groep werd ook belast met de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6029166 EA VERZ 17-491
beschikking van: 3 augustus 2017
func.: 25

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

de stichting Stichting Ceder Groep

gevestigd te Amsterdam
verzoekster
nader te noemen: Ceder groep
gemachtigde: mr. M.W.A. Scholtes
t e g e n

[verweerster]

wonende te [plaats]
verweerster
nader te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. H.E. Benjamins

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Ceder groep heeft op 1 juni 2017 een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
[verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is mondeling behandeld ter terechtzitting van 25 juli 2017. Ceder groep is verschenen bij [naam 1] en [naam 2] , vergezeld door de gemachtigde. [verweerster] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht. Na verder debat is een datum voor beschikking bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Uitgegaan wordt van het volgende.
1.1.
[verweerster] , geboren op [datum] , is sinds 11 augustus 2014 in dienst van Ceder groep en is laatstelijk werkzaam in de functie van financieel administratief medewerker. Aanvankelijk was sprake van enkele contracten voor bepaalde tijd. Per 1 februari 2015 is sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het bruto salaris bedraagt € 2.264,00 per maand exclusief emolumenten, bij een aanstelling van 0,8 Wtf. De CAO Voortgezet Onderwijs is van toepassing.
1.2.
Ceder Groep is een onderwijsinstelling met vestigingen op verschillende locaties.
1.3.
[verweerster] maakt deel uit van de ondersteunende dienst op de betreffende vestiging, die onder leiding staat van [naam 1] . [verweerster] is een van de 4 medewerkers die financiële en HRM taken verleent.
1.4.
Inhoudelijk heeft [verweerster] voornamelijk werkzaamheden verricht voor de twee opvolgende rectoren van de school.
1.5.
Op 30 september 2016 heeft [verweerster] zich ziek gemeld.
1.6.
Per 9 december is [verweerster] volledig hersteld gemeld.
1.7.
Met ingang van 9 januari 2017 heeft [verweerster] zich opnieuw ziek gemeld.
1.8.
Per 27 februari 2017 is [verweerster] gestart met het verrichten van werkzaamheden gedurende 3x2 uur per week. Op 27 maart 2017 heeft de bedrijfsarts geadviseerd dat dit kan worden uitgebreid naar 3x4 uur per week (eigen werk), waarbij iedere drie weken het aantal te werken uren geleidelijk wordt uitgebreid.
1.9.
Op verzoek van [verweerster] heeft het UWV op 15 mei 2017 een “Deskundigenoordeel re-integratie-inspanningen vd werkgever” gegeven. Geoordeeld wordt onder meer dat in strijd met de Wet Poortwachter geen Probleemanalyse (in week 6 van de arbeidsongeschiktheid) of Plan van Aanpak (week 8) is opgesteld, waardoor Ceder groep als werkgever ernstig in gebreke blijft met betrekking tot de re-integratie inspanningen die in redelijkheid en billijkheid van werkgever mogen worden verwacht.

Verzoek

2. Ceder groep verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a jo. 7:669 lid 3, primair sub d en subsidiair sub g van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3. Aan dit verzoek legt Ceder groep ten grondslag dat primair sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid en subsidiair van verstoorde verhoudingen tussen partijen, zodanig dat van Ceder groep redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst voortduurt.
4. Ceder groep heeft daartoe gesteld – kort gezegd – dat [verweerster] niet kan of wil aanvaarden welke ondersteunende rol van haar gevraagd en verlangd wordt binnen de onderwijsorganisatie. Volgens [verweerster] leidt het gedrag van [verweerster] telkens tot spanningen en conflicten met degenen met wie zij moet samenwerken.
5. Ceder groep stelt dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de ziekte van [verweerster] , zodat er geen sprake is van een opzegverbod. Volgens Ceder groep zijn de diverse ziekmeldingen van [verweerster] telkens voorafgegaan door conflicten (behoudens die van 7 januari 2017, waar de oorzaak van de ziekmelding in de privé-sfeer lag). Ceder groep betwist dat zij zich onvoldoende heeft ingespannen bij de re-integratie van [verweerster] . Daarbij is de opstelling van [verweerster] juist het probleem.

Verweer

6. [verweerster] voert gemotiveerd verweer, waarbij zij het standpunt inneemt dat sprake is van een opzegverbod, aangezien zij sinds 9 januari 2017 arbeidsongeschikt is. Daarnaast ontbreekt een redelijke grond voor ontbinding en zijn er herplaatsingsmogelijkheden.
7. [verweerster] stelt dat de oorzaak van haar arbeidsongeschiktheid voornamelijk is gelegen in spanningsklachten als gevolg van de door haar bij het uitvoeren van haar werkzaamheden ondervonden werkdruk en de wijze waarop Ceder groep zich bij de re-integratie heeft opgesteld.
8. [verweerster] voert dan ook primair aan dat het verzoek moet worden afgewezen, waarbij zij op haar beurt verzoekt Ceder groep te veroordelen om haar weer te werk te stellen althans te laten re-integreren in haar functie op straffe van een dwangsom. Subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] om toekenning van een transitievergoeding van € 2.785,41 bruto en een billijke vergoeding van € 30.000,00 bruto, bruto/netto specificaties en een positief getuigschrift. Ten aanzien van het verzoek tot het toekennen van een billijke vergoeding, stelt [verweerster] dat Ceder groep ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door haar re-integratie tegen te werken.

Beoordeling

9. De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerster] ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Gelet op artikel 7:671b lid 6 BW staat dit opzegverbod in de weg aan ontbinding, indien het verzoek verband houdt met de ziekte van [verweerster] . Dat is in deze zaak het geval.
10. Het had op de weg van Ceder groep als goed handelend werkgever gelegen om naar aanleiding van de conclusie van het Deskundigenoordeel van het UWV van 15 mei 2017, waarin het UWV concludeert dat Ceder groep ernstig in gebreke blijft bij de re-integratie, eerst bij zichzelf te rade te gaan, alvorens een ontbindingsverzoek in te dienen. Door niettemin zeer kort daarop een ontbindingsverzoek in te dienen, handelt Ceder groep in strijd met de bedoeling van de wetgever dat een werknemer zoveel mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld om gedurende de eerste twee jaar ziekte zoveel mogelijk bij de eigen werkgever dan wel in het tweede spoor te re-integreren. Door in te zetten op disfunctioneren van [verweerster] dan wel een verstoring van de arbeidsrelatie, onttrekt Ceder groep zich ten onrechte aan deze op haar als goed werkgever rustende verplichting. Daarbij is het overigens de vraag of hetgeen Ceder groep thans aan het ontbindingsverzoek ten grondslag legt voldoende is om te spreken van een voldragen ontbindingsgrond als bedoeld in artikel 7:669 BW.
11. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is derhalve niet toewijsbaar.
12. Het tegenverzoek van [verweerster] tot tewerkstelling althans re-integratie in haar functie is toewijsbaar, een en ander in overeenstemming met een actueel advies van de bedrijfsarts. Nu [verweerster] heeft aangegeven dat zij het misschien niet meer kan opbrengen om bij verzoekster te werken is er geen aanleiding daaraan een dwangsom te verbinden.
13. Bij deze uitkomst zal Ceder groep worden belast met de kosten van de procedure.

BESLISSING

De kantonrechter:
verzoek Ceder groep
wijst het verzoek af;
verzoek [verweerster]
veroordeelt Ceder groep om [verweerster] te werk te stellen dan wel in de gelegenheid te stellen te re-integreren in overeenstemming met het advies van de bedrijfsarts;
in beide verzoeken
veroordeelt Ceder groep in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde, voor zover verschuldigd inclusief btw;
veroordeelt Ceder groep tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en Ceder groep niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan de beschikking heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. C. von Meyenfeldt, als kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 augustus 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.