Overwegingen
1. Vergunninghouder heeft in maart 2014 een houten vlonder in de achtertuin op zijn perceel geplaatst. Naast de vlonder ligt elders op het perceel een steiger. Deze steiger staat er op grond van het overgangsrecht en mag er ook staan.
2. Vergunninghouder heeft de houten vlonder zonder omgevingsvergunning opgericht. Dit was voor eisers - woonachtig op het naastgelegen perceel [locatie] te [woonplaats] - aanleiding om bij verweerder een verzoek om handhaving in te dienen. Vergunninghouder heeft als reactie op het handhavingsverzoek een aanvraag om een omgevingsvergunning ter legalisatie van de houten vlonder van 5,5 bij 4 meter bij verweerder aangevraagd.
3. Verweerder heeft op 18 augustus 2014 de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend. Volgens verweerder is het aanbrengen van de vlonder niet in strijd met het bestemmingsplan. Eisers hebben zowel tegen de verleende omgevingsvergunning als tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving bezwaar gemaakt.
4. Verweerder heeft de bezwaren van eisers gegrond verklaard en de omgevingsvergunning en de afwijzing van het handhavingsverzoek herroepen. Verweerder heeft over de omgevingsvergunning overwogen dat een deel van de vlonder in strijd is met de bestemming “Water” en daarmee met het bestemmingsplan. Verweerder was niet bereid om voor het plaatsen van de vlonder een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Vergunninghouder was het niet eens met deze beslissing en is daarom in beroep gegaan.
5. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 8 juli 2016 (zaaknummer AMS 15/7652) het beroep van vergunninghouder tegen de afwijzing van de aanvraag om een omgevingsvergunning ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vlonder in strijd is met de bestemming “Water”. Omdat een deel van de vlonder in het water is geplaatst, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de vlonder in strijd is met het bestemmingsplan.
6. Vergunninghouder heeft de vlonder aangepast. Dit blijkt uit overgelegde foto’s en de toelichting die vergunninghouder op de zitting in deze zaak daarover heeft gegeven. De vlonder is ingekort en is gelijk gemaakt met de bestaande beschoeiing. Hierdoor staat de vlonder niet meer in het water maar geheel in de tuin. De palen van de oude constructie staan er nog wel en op de plaats waar de vlonder in het water stond, ligt nu een stuk grond bezaaid met gras.
7. Op 2 november 2015 heeft vergunninghouder wederom een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een houten vlonder in de achtertuin op het perceel. De aanvraag ziet op legalisatie van de aangepaste vlonder.
8. Verweerder heeft op 22 december 2015 de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
9. Het door eisers tegen de omgevingsvergunning ingediende bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de Bezwaarschriftencommissie van 24 juni 2016. Volgens verweerder heeft de aanvraag van vergunninghouder betrekking op een houten vlonder in de tuin waarvan het beoogde gebruik een terras is. Verweerder heeft verwezen naar de aanvraag en de daarbij gevoegde tekening. De tekening maakt duidelijk dat er ruimte is tussen het water en de vlonder. Het gebruik van de vlonder als terras past binnen het bestemmingsplan. Er is geen sprake van een oogmerk dat uitgaat van gebruik als steiger ook al is daar eerder op dezelfde locatie wel sprake van geweest. Voor verweerder zijn er daarom geen gronden aanwezig om de aanvraag te weigeren.
Beoordeling door de rechtbank
10. De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
11. Eisers voeren in beroep aan dat de aanvraag niet ziet op een vlonder maar op een steiger. De vlonder wordt namelijk gebruikt als steiger. Het beoogd gebruik van de vlonder wijkt volgens eisers af van de bestemming, omdat een steiger in strijd is met de aangrenzende bestemming “Water”. Met de omgevingsvergunning wordt nu toch een steiger vergund en dat is in strijd met het bestemmingsplan.
12. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Het concrete, beoogd gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand een reden om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te weigeren indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
13. Volgens de aanvraag is door vergunninghouder verzocht de al geplaatste - aangepaste - vlonder te legaliseren. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van de aanvraag, noch uit de tekeningen volgt dat de vlonder bedoeld is om als terras te functioneren. De rechtbank vindt verder gelet op de voorgeschiedenis en de feitelijke situatie zoals deze op de zitting door partijen is toegelicht dat er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat het bouwwerk niet als terrasvlonder maar als steiger gebruikt wordt. Zo staan er al sinds 2014 afmeerhengels op de vlonder en ligt er in het water een motorboot. Op de vlonder liggen zeilboten. Er staan geen terrasstoelen. Deze situatie is na de aanpassing van de vlonder niet veranderd. Door vergunninghouder is dit ook niet betwist. Verder heeft vergunninghouder op de zitting aangegeven dat hij vanaf de vlonder over het gras aan boord gaat van de boten.
14. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beoogde gebruik van de vlonder een steiger is en niet een terras. Dit is dus anders dan is aangevraagd.
Strijd met het bestemmingsplan?
15. De rechtbank beoordeelt vervolgens of het beoogde gebruik afwijkt van de bestemming en het bouwwerk daarmee in strijd is met het bestemmingsplan.
16. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”. In de planvoorschriften van dit bestemmingsplan is niet gedefinieerd wat moet worden verstaan onder steiger. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij wat in het algemeen spraakgebruik onder steiger wordt verstaan. Volgens het “Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal” wordt onder steiger verstaan een (oorspronkelijk houten) constructie langs een oever, die tot aanlegplaats dient voor vaartuigen.
17. Op de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft rust de bestemming “Tuin”. In de planvoorschriften over deze bestemming is niet specifiek opgenomen of een steiger/aanlegplaats voor boten is toegestaan. Wel bepaalt artikel 22.1 van de planvoorschriften dat ziet op de naastgelegen bestemming “Water” dat de voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor (a) water en (h) ter plaatse van de aanduiding steiger voor een steiger (…) voor één of meerdere boten. Vast staat dat ter plaatse geen sprake is van de aanduiding ‘steiger’ op de locatie direct naast die waarop de vlonder is gesitueerd. Weliswaar zijn de gronden waarop de vlonder is gesitueerd bestemd voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, maar uit artikel 22.3 (o) van de planvoorschriften over de bestemming “Water” volgt dat het niet is toegestaan die gronden te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van aanleg- en/of terrasvlonders al dan niet in of boven water.
18. De rechtbank ziet daarin een aanwijzing dat het niet de bedoeling van de planwetgever kan zijn geweest om op de betreffende locatie een houten constructie op de bestemming “Tuin” te realiseren die als aanlegplaats voor boten dienst doet. Op die manier zou een steiger worden gefaciliteerd die in strijd is met de aangrenzende bestemming “Water”. Dat is nu met de huidige feitelijke situatie het geval. Er valt dan ook redelijkerwijs aan te nemen dat het beoogde gebruik van het bouwwerk betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Dit betekent dat het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan.
19. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte de gevraagde omgevingsvergunning voor het plaatsen van een houten vlonder heeft verleend. Verweerder had de omgevingsvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan moeten weigeren.
20. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen. De rechtbank weigert de gevraagde omgevingsvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan.
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 495,- en een wegingsfactor 1).