ECLI:NL:RBAMS:2017:5792
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Weigering van Verklaring Omtrent het Gedrag voor taxichauffeurskaart op basis van verkeersdelict
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) af te geven voor een chauffeurskaart. De verzoeker, een man uit Amsterdam, had op 1 februari 2017 een VOG aangevraagd in verband met een nieuwe aanvraag voor een taxichauffeurskaart. Deze aanvraag werd afgewezen omdat er binnen de terugkijktermijn van vijf jaar een verkeersdelict was geregistreerd, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met lichamelijk letsel. De verzoeker was hiervoor veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke rijontzegging. De staatssecretaris oordeelde dat het risico op herhaling van dergelijk gedrag een gevaar voor de samenleving opleverde en dat dit een belemmering vormde voor de uitoefening van het beroep als taxichauffeur.
De verzoeker voerde aan dat de kans op recidive niet aanwezig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn minderjarige leeftijd ten tijde van het delict. Hij stelde dat hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien zonder de mogelijkheid om als taxichauffeur te werken. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van de verzoeker. De voorzieningenrechter bevestigde dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd was op basis van de wet- en regelgeving omtrent justitiële gegevens en de beleidsregels voor de taxibranche. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.