ECLI:NL:RBAMS:2017:5792

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4105
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring Omtrent het Gedrag voor taxichauffeurskaart op basis van verkeersdelict

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) af te geven voor een chauffeurskaart. De verzoeker, een man uit Amsterdam, had op 1 februari 2017 een VOG aangevraagd in verband met een nieuwe aanvraag voor een taxichauffeurskaart. Deze aanvraag werd afgewezen omdat er binnen de terugkijktermijn van vijf jaar een verkeersdelict was geregistreerd, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met lichamelijk letsel. De verzoeker was hiervoor veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke rijontzegging. De staatssecretaris oordeelde dat het risico op herhaling van dergelijk gedrag een gevaar voor de samenleving opleverde en dat dit een belemmering vormde voor de uitoefening van het beroep als taxichauffeur.

De verzoeker voerde aan dat de kans op recidive niet aanwezig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn minderjarige leeftijd ten tijde van het delict. Hij stelde dat hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien zonder de mogelijkheid om als taxichauffeur te werken. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van de verzoeker. De voorzieningenrechter bevestigde dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd was op basis van de wet- en regelgeving omtrent justitiële gegevens en de beleidsregels voor de taxibranche. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 17/4104 (verzoek) en 17/4105 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 augustus 2017 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. E. Bruijn),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Faassen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de weigering hem een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor een chauffeurskaart te verstrekken, ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het besluit
1. Verzoeker heeft op 1 februari 2017 om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van een nieuwe aanvraag om een Taxibranche chauffeurskaart ten behoeve van inschrijving in het KIWA-register. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen. Dit standpunt heeft verweerder ook in bezwaar gehandhaafd. De reden waarom verweerder de aanvraag heeft afgewezen is de volgende. In het Justitiële Documentatie Systeem (JDS) staat binnen de terugkijktermijn van vijf jaar een verkeersdelict geregistreerd namelijk, het veroorzaken van een verkeersongeval met lichamelijk letsel op [datum] 2015. Verzoeker is in verband hiermee veroordeeld tot 60 uren werkstraf en een voorwaardelijke rijontzegging van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaar ingaande 14 december 2016. Gegeven het bovenstaande delict heeft verweerder op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Beleidsregels VOG-NP-RP en IVB 2013, Staatscourant 1 maart 2013, nr. 5409, (verder de Beleidsregels) de VOG geweigerd. Verweerder gaat er van uit dat indien een dergelijk delict wordt herhaald dit een gevaar oplevert voor de samenleving en een belemmering is voor de behoorlijke uitoefening van het werk als taxichauffeur. Verweerder ziet geen (subjectieve) omstandigheden om af te zien van de weigering met name vanwege het korte tijdsverloop sinds de veroordeling en de proeftijd voor de voorwaardelijke rijontzegging die nog loopt. Ook maakt verweerder uit de strafmaat op dat het delict verzoeker zwaar is aangerekend.
De gronden van verzoeker
2. Eiser voert kort gezegd aan dat de kans op herhaling (recidive) zich niet voordoet. Ook is er volgens verzoeker onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheden waaronder het delict is begaan. Hij was nog minderjarig ten tijde van het delict en hij reed op een opgevoerde brommer. Verder kan hij niet meer in zijn levensonderhoud voorzien als hij geen taxi meer mag rijden.
De beoordeling van het verzoek en beroep.
3.1
De voorzieningenrechter maakt gebruik van haar bevoegdheid om op het beroep te beslissen. De voorzieningenrechter gaat uit van het juridisch kader zoals is neergelegd in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan het specifieke screeningsprofiel voor een chauffeurskaart voor de taxibranche zoals beschreven in de bijlagen bij de Beleidsregels. Verweerder gaat er van uit dat indien het verkeersdelict nog een keer gebeurt, dit een gevaar oplevert voor de samenleving en een behoorlijke uitoefening van de functie taxichauffeur in de weg staat. Anders dan verzoeker heeft aangevoerd gaat het hier niet om de kans dat hij nogmaals een dergelijk verkeersdelict zal begaan (recidive). Maar of een dergelijk verkeersdelict indien dat in zijn algemeenheid nog een keer gebeurt een gevaar oplevert voor bijvoorbeeld medeweggebruikers. Dat is hier het geval. Het standpunt van verzoeker dat herhaling niet mogelijk zou zijn omdat het verkeersdelict is begaan op een scooter, is niet juist. Het gaat hier - zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting nog heeft uitgelegd - om rijgedrag dat indien dit wordt herhaald een gevaar oplevert voor medeweggebruikers dan wel passagiers van de taxi. De voorzieningenrechter acht dit standpunt van verweerder juist. Op grond van artikel 35 van de Wjsg en paragraaf 3.2 van de Beleidsregels moet verweerder in een dergelijk geval in beginsel dan de afgifte van de VOG weigeren.
3.3
Volgens paragraaf 3.3 van de Beleidsregels kan verweerder daar alleen van afzien als het belang dat betrokkene heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. Bij deze beoordeling worden onder meer betrokken de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. Verzoeker heeft in dit verband gewezen op zijn minderjarige leeftijd destijds en op zijn financiële belangen. Hij heeft inmiddels al investeringen gedaan in een taxi onderneming en onderhoudt zijn familie.
Verweerder heeft deze belangen meegewogen, maar niet de doorslag laten geven. Verweerder wijst er op dat verzoeker nog steeds in zijn proeftijd verkeert. Verder gaat verweerder op grond van de opgelegde straf er van uit dat het verkeersongeval verzoeker zwaar wordt aangerekend. Ook is volgens verweerder het tijdsverloop tussen de het verkeersongeval en de huidige aanvraag zodanig kort dat het redelijk is om van verzoeker te vragen om over een langere tijd correct verkeersgedrag te laten zien. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder terecht tot de conclusie gekomen dat de door verzoeker gestelde belangen daarom geen reden zijn om toch een VOG te verstrekken.
4. Gelet op het voorgaande zal het beroep van ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep is afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Evenmin is er aanleiding om verweerder het griffierecht te laten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2017.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Coll: BG

Bijlage

Artikel 35 Wjsg
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan. (…)
Beleidsregels paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
(…)
Beleidsregels paragraaf 3.2.2. Indien herhaald
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Beleidsregels paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Beleidsregels paragraaf 3.2.4. Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
– de aard van het delict en/of
– de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
(…)
Beleidsregels paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
– de afdoening van de strafzaak;
– het tijdsverloop;
– de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.
(…)
65. Taxibranche; chauffeurskaart
Dit screeningsprofiel heeft betrekking op aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA. In taxi’s worden maximaal acht personen vervoerd, de bestuurder niet meegerekend. Het vervoer per taxi betreft ook het rijden met rouw- en trouwauto’s en het vervoer met personenbusjes. Hierbij kan het ook gaan om het vervoer van (school)kinderen en het vervoeren van gehandicapten. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag. Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte
van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.