Overwegingen
1. De voorzieningenrechter heeft partijen ter zitting gewezen op zijn bevoegdheid om niet alleen uitspraak te doen op het door [de man] ingediende verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op het door hem ingestelde beroep. Dat de voorzieningenrechter deze bevoegdheid heeft staat in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek in de zaak van [de man] niet nodig is, maakt de voorzieningenrechter gebruik van zijn bevoegdheid om ook te beslissen op het door [de man] ingestelde beroep.
2. Vanaf 2 februari 2017 huurt [de man] van de stichting Stadgenoot de woning aan [het adres] , te Amsterdam. Vanaf diezelfde datum heeft eiser zich in de basisregistratie personen (BRP) laten inschrijven op dat adres.
3. [de man] had geen geld om de woning te meubileren en in te richten. Zijn moeder heeft daarom op 7 maart 2017 een brief aan de gemeente verzonden en namens hem gevraagd om bijzondere bijstand voor de meubilering van de woning. Zonder toekenning van bijzondere bijstand, zo stelt de moeder van [de man] in haar brief, kan [de man] niet anders dan bij zijn moeder blijven wonen.
4. De brief van de moeder van [de man] was aanleiding voor de gemeente om een onderzoek te doen. Uit de gegevens van de BRP blijkt namelijk dat [de man] niet langer bij zijn moeder zou wonen, terwijl de moeder van [de man] iets anders zegt in haar brief van 7 maart 2017. [de man] is daarom door de gemeente uitgenodigd voor een gesprek op 16 mei 2017 over de rechtmatigheid van zijn bijstandsuitkering. De gemeente moet namelijk weten waar iemand verblijft om te kunnen bepalen of iemand recht heeft op bijstand. [de man] is op 16 mei 2017 niet bij de gemeente op kantoor verschenen.
5. Met het besluit van 16 mei 2017 heeft de gemeente de bijstandsuitkering per diezelfde datum opgeschort. Dit betekent dat de bijstandsuitkering van [de man] per 16 mei 2017 niet meer wordt uitbetaald. De gemeente heeft dit besluit genomen omdat [de man] niet op het gesprek van 16 mei 2017 is verschenen. In het besluit van 16 mei 2017 is daarnaast een nieuwe afspraak gepland voor het voeren van een gesprek tussen [de man] en de gemeente. Naar aanleiding van dit besluit heeft [de man] telefonisch contact opgenomen met de gemeente. De afspraak voor het voeren van een gesprek is verplaatst naar 19 mei 2017.
6. [de man] is verschenen op het gesprek op 19 mei 2017. De moeder van eiser was ook aanwezig bij dit gesprek met een medewerker van de gemeente, te weten handhavingsspecialist [de persoon 1] . [de persoon 1] heeft van het gesprek met [de man] een verslag opgemaakt. Tijdens het gesprek heeft [de man] volgens [de persoon 1] verklaard dat hij vanaf 2 februari 2017 bij zijn zus, bij twee vrienden en bij zijn moeder heeft verbleven. [de man] heeft niet precies bijgehouden bij wie hij op welke datum heeft verbleven, maar de afgelopen twee weken heeft hij bij zijn zus verbleven. In maart 2017 heeft hij voor het laatst bij zijn moeder geslapen. [de man] wisselt ongeveer een keer in de twee weken van verblijfadres, zo geeft [de persoon 1] in zijn verslag aan. [de man] zou ook hebben verklaard dat zijn kleding in zeven vuilniszakken zit en dat hij die meeneemt als hij van verblijfadres verandert. De reden dat [de man] bij anderen verblijft, is omdat zijn woning aan [het adres] niet is ingericht. Hij heeft geen geld om die woning in te richten. Op de mededeling van [de persoon 1] dat zij een huisbezoek wil doen in de woning aan [het adres] , zou [de man] hebben geantwoord dat hij de sleutels van de woning niet bij zich heeft. De broer van [de man] zou die sleutels op het moment hebben. Een huisbezoek, zo zou [de man] hebben gezegd, is daarom nu niet mogelijk. Nadat [de persoon 1] meerdere keren heeft aangegeven dat ze nu een huisbezoek wil afleggen, geeft [de man] , volgens het verslag van [de persoon 1] , aan dat zij moeilijk doet en dat hij een huisbezoek nu niet kan regelen. Hij loopt daarom weg om een sigaret te roken. Volgens [de persoon 1] is [de man] daarbij gewezen op de mogelijke consequenties van het weglopen tijdens het gesprek.
7. Naar aanleiding van haar bevindingen heeft [de persoon 1] , samen met haar collega [de persoon 2] , een rapport van bevindingen op ambtsbelofte van 22 mei 2017 opgemaakt. In het rapport geven [de persoon 1] en haar collega het advies aan de gemeente om de bijstandsuitkering van [de man] per 2 februari 2017 in te trekken. [de man] zou vanaf de laatstgenoemde datum niet langer zijn hoofdverblijf hebben op het door hem opgegeven uitkeringsadres, te weten [het adres] .
8. Op basis van het rapport van bevindingen van de handhavingsspecialisten, heeft de gemeente de bijstandsuitkering van [de man] per 2 februari 2017 ingetrokken met het primaire besluit. De gemeente stelt dat zij het recht op bijstand van [de man] niet kan vaststellen omdat [de man] zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. [de man] heeft namelijk niet aan verweerder doorgegeven dat hij niet langer hoofdverblijf had aan [het adres] . Daarnaast heeft hij ook niet voldaan aan de medewerkingsplicht door niet mee te werken aan het huisbezoek dat [de persoon 1] heeft willen afleggen in de woning aan [het adres] .
9. [de man] was het niet eens met het primaire besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt. De gemeente heeft dat bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit gewijzigd door de bijstandsuitkering later, namelijk per 1 april 2017, in te trekken. De gemeente stelt dat [de man] zelf heeft verklaard dat hij in maart 2017 voor het laatst bij zijn moeder heeft verbleven. Daarna heeft hij iedere twee weken een andere verblijfsplaats gehad. Daarnaast heeft [de man] verklaard nog niet in zijn woning aan [het adres] te hebben verbleven. Vanaf april 2017 is het voor de gemeente daarom onduidelijk geweest waar [de man] heeft verbleven. Omdat [de man] de gemeente niet op de hoogte heeft gehouden van zijn verblijfadres, heeft hij zijn inlichtingenplicht geschonden waardoor de gemeente het recht op bijstand van [de man] niet kan vaststellen. Daarnaast heeft [de man] de medewerkingsplicht geschonden, omdat hij niet heeft willen meewerken aan een huisbezoek en omdat hij de spreekkamer tijdens het gesprek op 19 mei 2017 abrupt heeft verlaten en niet is teruggekomen.
10. [de man] is het met het bestreden besluit niet eens. Hij stelt dat hij niet heeft verklaard dat hij zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Hij sliep alleen af en toe bij vrienden. Ook is het niet juist dat hij met al zijn bezittingen in zeven vuilniszakken steeds van adres naar adres verhuist. [de man] heeft verklaard dat zijn spullen in vuilniszakken zaten omdat hij zou gaan verhuizen en dat hij twee vuilniszakken heeft meegenomen naar zijn zus. Daarnaast is de door [de man] afgelegde verklaring niet aan hem voorgelezen en heeft hij deze niet ondertekend. Daarom voldoet deze verklaring niet aan de criteria van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). Het verslag is inhoudelijk niet juist, hij heeft de meeste zaken niet verklaard zoals het daarin is weergegeven. Er was maar één handhavingsspecialist tijdens het gesprek van 19 mei 2017. Deze handhavingsspecialist wilde perse een bezoek brengen aan de huurwoning van [de man] , terwijl hij al had verklaard daar nog niet te wonen. Bovendien had [de man] geen sleutel van de woning bij zich. Er is niet aangeboden om de verklaring voor te lezen of te ondertekenen.
11. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
12. De voorzieningenrechter moet beoordeling of de gemeente de bijstandsuitkering van [de man] over de periode van 1 april 2017 (de datum waarop de bijstandsuitkering is ingetrokken) tot en met 7 juli 2017 (de datum van het bestreden besluit) heeft mogen intrekken. Omdat het intrekken van de bijstandsuitkering van [de man] een zogenoemd belastend besluit is, moet de gemeente aannemelijk maken dat aan alle voorwaarden is voldaan om de bijstandsuitkering te mogen intrekken.
13. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de gemeente heeft mogen uitgaan van (de inhoud van) het verslag van [de persoon 1] dat zij heeft gemaakt van haar gesprek met [de man] .
14. [de man] stelt weliswaar dat het verslag niet klopt en dat [de persoon 1] dingen heeft opgeschreven die hij niet heeft gezegd, zoals dat hij iedere twee weken van verblijfplaats verwisselt, maar hij heeft die stelling niet onderbouwd. Zo heeft [de man] bijvoorbeeld geen verklaringen van zijn zus of van zijn vrienden overgelegd dat hij daar alleen maar heeft gelogeerd. Hij heeft in zijn beroepschrift, en ook op de zitting, volstaan met de mededeling dat het verslag van [de persoon 1] inhoudelijk onjuist is. Deze niet onderbouwde stellingen van [de man] zijn geen aanleiding voor de voorzieningenrechter om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud het verslag van [de persoon 1] en ook niet aan het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen van [de persoon 1] en haar collega. Zoals mevrouw Mulders ter zitting namens de gemeente terecht heeft opgemerkt, ziet de voorzieningenrechter niet in waarom [de persoon 1] zou liegen of verzinnen wat [de man] tijdens het gesprek op 19 mei 2017 heeft verklaard. Zij heeft hier namelijk helemaal geen belang bij. Daarnaast is de inhoud van het verslag concreet, gedetailleerd, niet innerlijk tegenstrijdig en wordt het verslag ondersteund met ander bewijs in het dossier, zoals de brief van de moeder van [de man] . Overigens heeft [de man] niet betwist dat hij de gespreksruimte voortijdig heeft verlaten. Indien hij dit niet had gedaan, had hij tijdens het gesprek zelf al kunnen aangeven dat de inhoud van het verslag niet klopte.
15. De gemeente heeft (de inhoud van) het verslag van [de persoon 1] ook mogen gebruiken als bewijsmiddel. Dat [de man] het verslag niet heeft ondertekend maakt dit niet anders. De wet stelt niet de verplichting dat [de man] het verslag moet tekenen om aan dat verslag een bewijswaarde toe te kennen. [de persoon 1] heeft de verklaring wel ondertekend en de inhoud van het verslag integraal opgenomen in het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen en dat is voldoende om het verslag en het rapport als bewijsmiddel te gebruiken.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemeente terecht heeft overwogen in ieder geval vanaf 1 april 2017 niet te weten waar [de man] feitelijk verblijft of heeft verbleven. [de man] stond ingeschreven aan [het adres] , maar stelt altijd feitelijk zijn hoofdverblijf bij zijn moeder te hebben gehad. [de man] heeft echter zelf tijdens het gesprek op 19 mei 2017 verklaard dat hij eigenlijk in maart 2017 al voor het laatst bij zijn moeder heeft geslapen. Op basis van concrete feiten en omstandigheden, namelijk de eigen verklaringen van [de man] , kan daarom worden geconcludeerd dat [de man] vanaf dat moment zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Bij zijn moeder heeft hij niet meer verbleven na maart 2017 en het hebben van een administratie op het adres van zijn moeder is onvoldoende om feitelijk vast te stellen dat [de man] daar ook zijn hoofdverblijf had. Hij heeft na maart 2017 een min of meer zwervend bestaan geleid door wisselend te verblijven bij vrienden en familie. De gemeente kon daarom vanaf dat moment zijn recht op bijstand niet vaststellen en heeft daarom terecht de uitkering van [de man] per 1 april 2017 ingetrokken. Daarnaast heeft de gemeente [de man] terecht tegengeworpen dat hij niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsverplichting door het huisbezoek te weigeren, althans weg te lopen uit het gesprek waarin dat werd voorgesteld. Dat [de man] op dat moment – zoals hij stelt – de sleutels niet had en dus niet kon voldoen aan het verzoek, is daarvoor niet voldoende. Hij was kennelijk ook niet bereid om in overleg met [de persoon 1] te regelen dat deze sleutels zo snel mogelijk gebracht zouden worden en is in plaats daarvan boos weggelopen.
17. Gelet op het voorgaande verklaart de voorzieningenrechter het beroep ongegrond.
18. Omdat heden op het beroep is beslist, bestaat geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
19. De voorzieningenrechter ziet tot slot geen aanleiding om de gemeente te veroordelen in de proceskosten van [de man] of te bepalen dat de gemeente het door [de man] betaalde griffierecht moet vergoeden.