ECLI:NL:RBAMS:2017:5937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
AMS 17/4397
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot dwangsom en omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van een eerder getroffen voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van 13 juli 2017, waarin een last onder dwangsom was opgelegd aan [naam] door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid. De voorzieningenrechter had toen geoordeeld dat de begunstigingstermijn voor het verwijderen van installaties op het dak van de uitbouwen moest worden verlengd tot 10 augustus 2017.

Na de uitspraak van 13 juli 2017 heeft het algemeen bestuur op 27 juli 2017 een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van installaties, wat de situatie heeft veranderd. [Eiser (es)] verzocht de voorzieningenrechter om een dwangsom te verbinden aan de eerdere uitspraak, omdat er geen sanctie was verbonden aan het niet-nakomen van de last. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de omgevingsvergunning de bestaande situatie gedeeltelijk legaliseert en dat het verzoek om een dwangsom niet toewijsbaar was.

De voorzieningenrechter heeft de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd tot en met 1 oktober 2017, zodat [naam] meer tijd heeft om de situatie in overeenstemming te brengen met de verleende omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning moet worden gerespecteerd en dat de verzoeken van [eiser (es)] om een dwangsom te verbinden aan de eerdere uitspraak zijn afgewezen. De beslissing is definitief en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/4397

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser (es)] , te [woonplaats]

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid

(gemachtigde: K. Visser).
Als belanghebbenden nemen deel aan de procedure:
de besloten vennootschappen
[naam]en
[naam], te [woonplaats] .
Partijen worden hierna [eiser (es)] , het algemeen bestuur en [naam] genoemd.

Procesverloop

Bij uitspraak van 13 juli 2017 (zaaknummer: AMS 17/3190) heeft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening getroffen (hierna: de uitspraak van 13 juli 2017).
[eiser (es)] heeft gevraagd de getroffen voorlopige voorziening te wijzigen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2017. [eiser (es)] is verschenen. Het algemeen bestuur is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [naam] . [naam] is vertegenwoordigd door [naam] en [naam] .
Op de zitting heeft de voorzieningenrechter de bij de uitspraak van 13 juli 2017 getroffen voorlopige voorziening ambtshalve gewijzigd in die zin dat de daarin gestelde begunstigingstermijn wordt verlengd tot en met 16 augustus 2017.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Op 8 februari 2017 heeft het algemeen bestuur [naam] een last onder dwangsom opgelegd. De last houdt in dat [naam] alle installaties op het dak van de uitbouwen achter de panden [adres] binnen zes weken blijvend moet verwijderen. Indien [naam] dat niet doet, moet een dwangsom worden betaald van € 30.000, - ineens. Het algemeen bestuur heeft de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na er is beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning.
1.2.
In de uitspraak van 13 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat doordat het algemeen bestuur de begunstigingstermijn heeft verlengd tot zes weken na er is beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning in feite een legaliseringstraject is gestart voor niet-vergunde installaties. Dit is in strijd is met rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en artikel 5:32a, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3.
De voorzieningenrechter heeft hierin aanleiding gezien [naam] alsnog in de gelegenheid te stellen alsnog te voldoen aan de last van 8 februari 2017, onder straffe van verbeurte van de opgelegde dwangsom. De voorzieningenrechter heeft daarbij de begunstigingtermijn gesteld op vier weken na de uitspraak, dus tot en met 10 augustus 2017.
Omgevingsvergunning
2. Op 27 juli 2017 heeft het algemeen bestuur [naam] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van de installaties en afvoerpijpen ten behoeve van [naam] aan de achterzijde en op de daken van de gebouwen [adres] [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] en heeft besloten daarbij af te wijken van de regels van het bestemmingsplan ‘ [naam] ’.
Verzoek van [eiser (es)]
3. Zoals ook op de zitting nadrukkelijk naar voren is gebracht, heeft [eiser (es)] gevraagd de uitspraak van 13 juli 2017 te wijzigen [1] . [eiser (es)] wil dat er een dwangsom wordt verbonden aan de uitspraak van 13 juli 2017, omdat aan het niet-nakomen van de uitspraak door het algemeen bestuur geen sanctie is verbonden. Ook vraagt [eiser (es)] de voorzieningenrechter het algemeen bestuur te bevelen een te verbeuren dwangsom ook daadwerkelijk bij [naam] te innen. [eiser (es)] vraagt dit, omdat met de omgevingsvergunning van 27 juli 2017 de gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat het algemeen bestuur de uitspraak van 13 juli 2017 volledig naast zich neer zal leggen en dat het algemeen bestuur zich op het standpunt zal stellen dat er inmiddels gelegaliseerd is en geen dwangsom verbeurd zal worden.
Beoordeling voorzieningenrechter
4.1.
De voorzieningenrechter oordeelt over het verzoek van [eiser (es)] als volgt. De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak van 13 juli 2017 geoordeeld dat op dat moment het verlengen van de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom voor een te onbepaalde tijd in feite betekende dat het ingezette handhavingsinstrument zinledig werd. Omdat [naam] wel een redelijke termijn moest worden geboden om de illegale situatie te beëindigen, is de begunstigingstermijn tot en met 10 augustus 2017 verlengd.
4.2.
Nadien heeft zich echter wel een belangrijke wijziging van de omstandigheden voorgedaan, namelijk het verlenen van de omgevingsvergunning. Deze omgevingsvergunning legaliseert gedeeltelijk de bestaande situatie, maar de bestaande situatie moet op een aantal onderdelen worden veranderd, namelijk door (onder meer) verplaatsing van enkele afzuiginstallaties en ventilatoren. [naam] heeft op de zitting gesteld zo spoedig mogelijk daartoe te willen overgaan. Het algemeen bestuur heeft aangegeven in deze situatie slechts handhavend tegen de afzuiginstallaties te willen en kunnen optreden, voorzover de installaties op het dak niet in overeenstemming zijn met de verleende omgevingsvergunning. Deze wijziging in de situatie is voor de voorzieningenrechter ten tijde van de uitspraak van 13 juli 2017 onvoldoende voorzienbaar geweest. De omstandigheid dat ten tijde van het oordeel van de voorzieningenrechter wel al een aanvraag van [naam] om een omgevingsvergunning was ingediend, is onvoldoende om te oordelen dat zij daarmede al rekening heeft gehouden bij het bepalen van de begunstigingstermijn van vier weken.
4.3.
Het verlenen van een vergunning heeft in de regel onmiddellijke werking. Dat wil zeggen dat een houder van een vergunning daar onmiddellijk gebruik van kan maken. Dat is in dit geval niet anders. [eiser (es)] heeft ook op de zitting aangegeven dat haar huidige verzoek om een voorlopige voorziening is gericht op wijziging van de uitspraak van 13 juli 2017 en niet ziet op schorsing van de verleende omgevingsvergunning. De inhoudelijke gronden die [eiser (es)] aanvoert tegen de omgevingsvergunning, laat de voorzieningenrechter daarom buiten beschouwing. De voorzieningenrechter moet dan ook uitgaan van de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning zolang na het instellen van rechtsmiddelen niet anders blijkt of door de bestuursrechter niet anders wordt geoordeeld.
4.4.
[eiser (es)] stelt dat legalisatie hoe dan ook niet aan de orde is. De voorzieningenrechter moet echter uitgaan van de verleende omgevingsvergunning en de rechtmatigheid daarvan. Het verzoek van [eiser (es)] houdt in dat er een dwangsom wordt verbonden aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juli 2017 of dat het algemeen bestuur in elk geval wordt opgedragen de dwangsom te innen. Wat er ook zij van de precieze formulering van het verzoek van [eiser (es)] , kennelijk beoogt zij met de gevraagde voorziening dat de installaties voor 11 augustus 2017 verwijderd moeten worden en dat [naam] bij het niet verwijderen een aanzienlijke geldsom verschuldigd is. Toewijzing van het verzoek van [eiser (es)] zou concreet inhouden dat [naam] de installaties zou moeten verwijderen om verbeuring van de dwangsom te voorkomen. Vervolgens zou [naam] de installaties weer mogen opbouwen, omdat daarvoor in elk geval voor een groot deel een omgevingsvergunning is verleend. Dit betekent kapitaalvernietiging en is onevenredig ten opzichte van [naam] , te meer omdat de ventilatiesystemen met bijbehorende kanalen en afvoersystemen noodzakelijk zijn voor het restaurant en zich reeds sinds 1990 op het dak bevinden.
4.5.
Vanwege de verleende omgevingsvergunning en de merkbare inspanningen van [naam] de situatie in overeenstemming te brengen met de verleende omgevingsvergunning, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding aan de uitspraak van 13 juli 2017 een dwangsom te verbinden of het algemeen bestuur op te dragen de dwangsom te innen. In zoverre wijst de voorzieningenrechter het verzoek van [eiser (es)] af.
4.6.
Van de uitspraak van 13 juli 2017 is klaarblijkelijk wel een signaal uitgegaan naar zowel het algemeen bestuur en [naam] om de situatie in overeenstemming te brengen met de regels. Zij hebben dat ook met zoveel woorden bevestigd op de zitting. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding als spreekwoordelijke ‘stok achter de deur’ de bij de uitspraak van 13 juli 2017 getroffen voorlopige voorziening te wijzigen en de begunstigingstermijn te verlengen tot en met 1 oktober 2017. Zo wordt [naam] meer tijd gegund met gebruikmaking van de omgevingsvergunning – waar zij zich op mogen beroepen – de illegale situatie te beëindigen.
4.7.
Afsluitend merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Inmiddels heeft [eiser (es)] ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend die samenhangt met het bezwaar tegen de omgevingsvergunning van 27 juli 2017. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer AMS 17/4579 en staat gepland voor mondelinge behandeling op woensdag 6 september 2017, 10.00 uur. De voorzieningenrechter geeft partijen nadrukkelijk mee dat de voorzieningenrechter die dat verzoek behandelt ook de voorlopige voorziening in deze uitspraak (ambtshalve) kan opheffen of wijzigen.
Conclusie
5.1.
Op grond van al het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de bij de uitspraak van 13 juli 2017 getroffen voorlopige voorziening te wijzigen, in die zin dat de daarin gestelde begunstigingstermijn wordt verlengd tot en met 1 oktober 2017.
5.2.
In navolging van de uitspraak van 13 juli 2017 betekent dit concreet dat als het algemeen bestuur na 1 oktober 2017 constateert dat [naam] niet aan de last onder dwangsom van 8 februari 2017 voldoet, [naam] de dwangsom van € 30.000, - ineens verbeurt.
5.3.
Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijzigt de bij de uitspraak van 13 juli 2017 getroffen voorlopige voorziening in die zin dat de daarin gestelde begunstigingstermijn wordt verlengd tot en met 1 oktober 2017.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2017.
de griffier
de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
De beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening is definitief: daartegen kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Zie voor deze bevoegdheid artikel 8:87, eerste lid, van de Awb: