ECLI:NL:RBAMS:2017:5939

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
KG ZA 17-705
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opheffing van beslag en misbruik van procesrecht in vastgoedontwikkeling

In deze zaak, die op 9 augustus 2017 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft eiser, [eiser], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [gedaagde], met als doel de opheffing van conservatoire beslagen die door gedaagde op 14 juni 2017 ten laste van eiser zijn gelegd. De beslagen zijn gelegd in het kader van een vordering tot schadevergoeding die gedaagde stelt te hebben geleden door vermeend misbruik van procesrecht door eiser. Eiser betwist de vordering en stelt dat de beslagleggende partij niet de juiste partij is, aangezien de schade zou zijn geleden door een andere vennootschap, [bedrijf 1]. De voorzieningenrechter oordeelt dat de beslagen opgeheven moeten worden, omdat gedaagde niet kan stellen dat zij de schade heeft geleden die door een andere vennootschap is veroorzaakt. Daarnaast wordt overwogen dat de vordering van gedaagde summierlijk ondeugdelijk is, omdat eiser zijn recht om te procederen niet misbruikt. De voorzieningenrechter wijst de vordering van gedaagde in reconventie af, omdat het verzoek om eiser te verbieden nieuwe procedures te starten te ver gaat en disproportioneel is. Eiser wordt in het gelijk gesteld en gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/631308 / KG ZA 17-705 AB/MB
Vonnis in kort geding van 9 augustus 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.A. Le Belle te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mr. M. Kashyap en mr. G. van Atten te Amsterdam.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 21 juli 2017 heeft eiser, hierna [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, hierna [gedaagde] , heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte akte. [eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en heeft haar standpunt doen toelichten aan de hand van een pleitnota. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
aan de zijde van [eiser] : [eiser] , zijn echtgenote en mr. Le Belle;
aan de zijde van [gedaagde] : [naam 1] , mr. Kasyap en mr. Van Atten.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en [bedrijf 1] (verder te noemen [bedrijf 1] ) (en gezamenlijk van Berkel) zijn aan elkaar gelieerde ondernemingen.
2.2.
[gedaagde] is als vastgoedontwikkelaar betrokken bij bouwproject ‘Nieuw Calslagen 2016’. Dit project voorziet in de ontwikkeling van een gebied dat ligt in de lintbebouwing langs de [straat] te [plaats] en betreft de bouw van maximaal 15 woningen. Het gebied omvat een voormalige kwekerij, waarvan de kassen recent zijn gesloopt.
2.3.
[eiser] is sinds 4 juni 1982 eigenaar van het direct aangrenzende perceel en woont daar ook. [eiser] is verwikkeld (geweest) in tal van procedures tegen de Gemeente Aalsmeer over (onder meer) het bestemmingsplan ‘Calslagen’ en over de in het kader van het project verleende vergunningen. (watervergunning omgevingsvergunning). In deze procedures heeft hij onder meer het standpunt ingenomen dat hij op het terrein een jachthaven exploiteert. Deze stelling is in een uitspraak van 8 september 2010 van deze rechtbank (in het kader van een procedure over een omgevingsvergunning voor de bouw van een botenhuis door [eiser] ) verworpen.
2.4.
Bij uitspraak van 16 september 2015 heeft de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak het beroep van [eiser] tegen het besluit van 19 februari 2015 van de gemeente Aalsmeer tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Nieuw-Calslagen’ gegrond verklaard, wegens strijd met artikel 24 van de Provinciale ruimtelijke verordening (Prv), waarin staat dat voor gebieden die vallen binnen bepaalde bufferzones verdere verstedelijking in de vorm van nieuwe bebouwing niet mogelijk is. Voor het overige zijn de bezwaren van [eiser] ongegrond verklaard. [gedaagde] heeft in die procedure een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
2.5.
In de andere procedures zijn de bezwaren van [eiser] telkens ongegrond verklaard.
2.6.
Inmiddels is een nieuw ontwerpbestemmingsplan ‘Nieuw Calslagen 2016’ ter inzage gelegd. Daartegen heeft [eiser] op 8 november 2016 een zienswijze ingediend (met soortgelijke bezwaren als hij eerder heeft geuit).
2.7.
Bij brief van 10 januari 2017 heeft de raadsman van [gedaagde] [eiser] benaderd met de vraag wat zijn wensen zijn ten aanzien van het project en of wellicht een oplossing voor de gerezen geschillen kan worden bereikt. Bij brief van 21 januari 2017 heeft [eiser] aan de raadsman geschreven dat diens cliënt hem alle informatie kan geven en dat hij het graag verneemt als [gedaagde] met [naam 2] (een buurman van [eiser] en mede-investeerder in het project) een oplossing bereiken waardoor ‘hun gemeenschappelijke plannen zonder verdere problemen uitgevoerd kunnen worden.’
2.8.
Bij besluit van 9 februari 2017 is het bestemmingsplan ‘Nieuw-Calslagen 2016’ vastgesteld. [eiser] heeft daartegen beroep ingesteld, welke procedure thans nog loopt. De voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek van [eiser] om het nieuwe bestemmingsplan bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen, bij uitspraak van 9 mei 2017 afgewezen.
2.9.
Bij brief van 8 juni 2017 aan [eiser] heeft (de raadsman van) [gedaagde] geconstateerd dat [eiser] niet meer op zijn berichten reageert en hem aansprakelijk gesteld voor de door [gedaagde] reeds geleden en nog te lijden schade, doordat [eiser] het project vertraagt door het oneigenlijk gebruik van bestuursrechtelijke procedures. [gedaagde] heeft [eiser] in de brief gesommeerd om zijn medewerking te verlenen aan het project en alle lopende procedures te staken en gestaakt te houden.
2.10.
Op 13 juni 2017 heeft [gedaagde] aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van [eiser] , met begroting van de vordering op € 1.359.694,70 (inclusief rente en kosten).
2.11.
Op 14 juni 2017 heeft [gedaagde] conservatoire beslagen gelegd ten laste van [eiser] op een onroerende zaak en onder diverse banken. De beslagen onder de banken hebben doel getroffen voor een bedrag van € 885.000,-. De onroerende zaak is niet bezwaard met hypotheek en heeft een WOZ waarde van € 483.000,-.
2.12.
Op 28 juni 2017 heeft [gedaagde] [eiser] gedagvaard in een bodemprocedure bij deze rechtbank en onder meer gevorderd:
- voor recht te verklaren dat [eiser] misbruik (heeft ge-)maakt van zijn bevoegdheid om te procederen;
- [eiser] te gebieden om alle lopende bestuursrechtelijke procedures te staken en gestaakt te houden en hem te verbieden om nieuwe procedures te starten;
- [eiser] te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan [gedaagde] , ter hoogte van (in totaal) € 1.045.919,30.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert, kort gezegd, opheffing van de krachtens het verlof van 13 juni 2017 op 14 juni 2017 (en nadien) ten laste van hem gelegde beslagen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en in de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert, kort gezegd, om [eiser] voor de duur van de bodemprocedure, op straffe van verbeurte van dwangsommen, te gebieden om alle lopende (naar de voorzieningenrechter begrijpt: met het project samenhangende) procedures te staken en gestaakt te houden en te verbieden om (in dit kader) nieuwe procedures te starten.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
5.2.
Allereerst wordt opgemerkt dat de gedaagde in dit kort geding [gedaagde] is, terwijl volgens de gedingstukken de beslag leggende partij [gedaagde] is. Om proceseconomische redenen – en omdat beide partijen daarvan ook lijken uit te gaan – zal [gedaagde] worden gelezen als [gedaagde]
5.3.
De meest verstrekkende grond waarop [eiser] zijn vorderingen heeft gestoeld is dat de verkeerde partij beslag heeft gelegd. Hij heeft in dit verband terecht naar voren gebracht dat [gedaagde] geen beslag kan leggen voor een vordering tot vergoeding van schade die blijkens haar eigen productie (22) is geleden door een andere vennootschap, namelijk [bedrijf 1] . Het verweer van [gedaagde] dat [gedaagde] door haar ‘wordt gevoed’ en dat zij daarmee dus degene is die uiteindelijk de schade lijdt, is daartegenover onvoldoende. Dit zou anders zijn wanneer [gedaagde] haar schadevordering aan [gedaagde] zou hebben gecedeerd, maar gesteld noch gebleken is dat dit het geval is. Om die reden zullen de beslagen worden opgeheven.
5.4.
Om recht te doen aan het verdere debat ter zitting en rekening houdend met een verzoek om verlof tot beslaglegging door [bedrijf 1] wordt ten overvloede nog het volgende overwogen. [eiser] heeft gesteld dat de vordering van [gedaagde] summierlijk ondeugdelijk is, aangezien hij zich, anders dan [gedaagde] heeft gesteld, niet schuldig maakt aan misbruik van recht. Het beslag is volgens [eiser] daarnaast vexatoir en onrechtmatig en onevenredig belastend voor hem, terwijl hij de door [gedaagde] berekende schade betwist.
5.5.
[gedaagde] heeft aan het beslagverzoek ten grondslag gelegd dat [eiser] misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot het voeren van bestuursrechtelijke procedures, aangezien het hem alleen erom te doen is het project te frustreren, terwijl zijn inhoudelijke bezwaren al een aantal malen zijn verworpen.
5.6.
[eiser] heeft betoogd dat hij door het voeren van de (veelal tegen de gemeente Aalsmeer gerichte) procedures niet onrechtmatig handelt jegens [gedaagde] , aangezien het zijn goed recht is om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen besluiten waarmee hij het niet eens is. Op zichzelf is dat juist, maar de bevoegdheid om te procederen kan worden misbruikt, als een zodanige onevenredigheid bestaat tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheden en het belang dat daardoor wordt geschaad, dat men naar redelijkheid daartoe niet had kunnen komen; indien voor het overige is voldaan aan de vereisten van art. 6:162 BW kan misbruik van procesrecht worden aangemerkt als een onrechtmatige daad.
5.7.
De vordering jegens [eiser] , gegrond op de stelling dat hij misbruik van procesrecht maakt, is op basis van een globale beoordeling van de in het geding gebrachte stukken, niet summierlijk ondeugdelijk. Vooralsnog is niet onaannemelijk dat [eiser] iedere processuele gelegenheid die zich voordoet aangrijpt om de totstandkoming van het project te belemmeren, daarbij telkens (soms tegenstrijdige) stellingen innemend die in eerdere procedures al gemotiveerd zijn verworpen en/of die hij buiten de procedures niet lijkt te willen handhaven. Zo heeft hij in een aantal procedures gesteld hij dat hij een jachthaven wil exploiteren (of dat al doet) maar wijst hij overleg over oplossingen tot het realiseren van het project in combinatie met de exploitatie van een jachthaven categorisch van de hand. Ook mogelijkheden om procedures te stroomlijnen kunnen niet worden benut, omdat [eiser] daaraan zijn toestemming onthoudt. Ten slotte heeft hij niet weersproken dat hij in de regel tot het allerlaatste moment wacht met het indienen van processtukken. Het heeft er dan ook de schijn van dat [eiser] niet zozeer bezwaren heeft tegen de totstandkoming van het project op de door hem in de onderliggende procedures aangevoerde gronden, maar meer dat hij door het aanspannen van de procedures een onderliggend geschil met zijn buurman en/of de Gemeente uitvecht, althans het project zoveel mogelijk wenst te vertragen. Op voorhand valt niet uit te sluiten dat [eiser] hiermee onrechtmatig handelt jegens [gedaagde] en/of [bedrijf 1] , doordat aldus op oneigenlijke gronden de totstandkoming van het project wordt belemmerd en vertraagd.
5.8.
Aan [eiser] kan worden toegegeven dat het niet reëel is om alle kosten ten gevolge van de vertraging van het project (zoals door [gedaagde] als productie 22 bij de dagvaarding in de bodemprocedure (in dit geding als A22) in het geding gebracht) vanaf 14 maart 2014 (de datum waarop het oorspronkelijke bestemmingsplan in werking had kunnen treden als geen bezwaar was gemaakt) bij [eiser] in rekening te brengen. Het voeren van een bezwaarprocedure als zodanig is immers niet onrechtmatig en een projectontwikkelaar zal vertragingen als deze, voor zover ze niet onevenredig zijn, moeten incalculeren. Daar komt bij dat de bezwaren van [eiser] tegen het oorspronkelijke bestemmingsplan gegrond zijn verklaard, al lijkt dat te zijn gebeurd op basis van een tussentijdse wijziging van de Prv en niet op basis van de (andere) argumenten waar het [eiser] met name om te doen was. De hoogte van de vordering is dan ook discutabel en herbegroting tot een substantieel lager bedrag lijkt op zijn plaats. Daarbij kan er voorshands van worden uitgegaan dat de vordering ter zake van misbruik van procesrecht in elk geval niet summierlijk ondeugdelijk is vanaf de datum dat het nieuwe bestemmingsplan tot stand is gekomen, dat wil zeggen vanaf 9 februari 2017. Niet onaannemelijk is dat de vertraging vanaf dat moment voor Van Berkel (althans voor [bedrijf 1] ) een extra rentelast oplevert van € 400,- per dag. Ervan uitgaande dat [eiser] tegen de hernieuwde omgevingsvergunningen weer bezwaar zal aantekenen en de beslissingen op bezwaar vermoedelijk pas rond half december 2017 genomen zullen zijn, komt herbegroting van de vordering, (voor zover de beslagen worden gelegd door de juiste rechtspersoon) van 326 (aantal dagen van 9 februari tot en met 31 december 2017) x € 400,- = € 130.400,- vermeerderd met 30% rente en kosten = afgerond) € 169.500,- reëel voor. Voor de overige schadeposten geldt dat te onzeker is of deze kunnen worden toegeschreven aan onrechtmatig handelen van [eiser] om deze summierlijk deugdelijk te achten als basis voor een beslag.
5.9.
Nu de beslagen worden opgeheven, behoeft de vraag of sprake is van een onevenredig zwaar drukkend beslag geen nadere bespreking. Daarbij wordt wel opgemerkt dat de beslagen disproportioneel zijn, als deze tot gevolg zouden hebben dat [eiser] in het geheel niet meer over liquide middelen kan beschikken.
5.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van dit geding.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Hoewel uit het voorgaande voortvloeit dat niet valt uit te sluiten dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiser] zijn procesbevoegdheid misbruikt, zal de vordering van [gedaagde] niet worden toegewezen. Een gebod aan [eiser] om voor de duur van de bodemprocedure alle lopende procedures te staken en gestaakt te houden en hem te verbieden om nieuwe procedures te starten is te veelomvattend om te kunnen worden toegewezen en zou [eiser] te zeer beperken in zijn juridische mogelijkheden. Ook in de omstandigheden van dit geval voert een dergelijke maatregel te ver en is deze disproportioneel.
6.2.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiser] , die vanwege de samenhang met het geschil in conventie, tot heden worden begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie:
7.1.
heft op de krachtens het beslagverlof van 13 juni 2017 op 14 juni 2017 (en eventueel nadien) door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde beslagen;
7.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
– € 103,10 € 103,10 aan explootkosten
– € 103,10 € 287,- aan griffierecht en
– € 103,10 € 816,- aan salaris advocaat;
7.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie:
7.4.
weigert de gevraagde voorziening;
7.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiser] begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2017. [1]

Voetnoten

1.type: