ECLI:NL:RBAMS:2017:6016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3914
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing semi-stadsvernieuwingsurgentie en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een semi-stadsvernieuwingsurgentie door de woningcorporatie. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.R. Koppe, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente Amsterdam, dat het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin een motiveringsgebrek in het besluit werd vastgesteld. Na deze tussenuitspraak heeft de gemeente een nieuw besluit genomen, maar ook dit werd door eiser bestreden.

De rechtbank heeft in haar einduitspraak geoordeeld dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer had na de intrekking van dat besluit. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit is ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat de gevallen van eiser en de andere door hem genoemde personen niet gelijk zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gemeente beleidsvrijheid heeft bij het toepassen van de hardheidsclausule en dat de omstandigheden van eiser niet voldoende onderbouwd waren om deze clausule toe te passen.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser en het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/3914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Koppe),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. F.M.E. Schuttenhelm).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2015 (het primaire besluit) heeft de woningcorporatie [naam] de aanvraag van eiser om een semi-stadsvernieuwingsurgentie afgewezen.
Bij besluit van 2 mei 2016 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 12 januari 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit I te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 10 maart 2017 een nieuw besluit genomen (het bestreden besluit II). Daarbij heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit wederom ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II schriftelijk zijn zienswijze ingediend.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om zonder zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
1.2
Voor de relevante feiten en omstandigheden, alsmede het wettelijk kader, volstaat de rechtbank met een verwijzing naar de tussenuitspraak.
Het beroep tegen het bestreden besluit I
2.1
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak geoordeeld dat aan het bestreden besluit I een motiveringsgebrek kleeft. Verweerder heeft hierop het bestreden besluit I ingetrokken en het bestreden besluit II genomen. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep van eiser mede geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit II. Gesteld noch gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een beoordeling van het ingetrokken bestreden besluit I. Daarom zal de rechtbank het beroep van eiser daartegen niet-ontvankelijk verklaren wegens ontbreken van procesbelang.
2.2
De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling in verband met het beroep tegen het bestreden besluit I. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandverlener. De rechtbank ziet verder aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Het beroep tegen het bestreden besluit II
3. In het bestreden besluit II heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe – samengevat – overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een semi-stadsvernieuwingsurgentie en geen beroep kan doen op het gelijkheidsbeginsel. De woningcorporatie [naam] heeft in een drietal gevallen een semi-stadsvernieuwingsurgentie verstrekt aan personen die op de peildatum de minimum leeftijd nog niet hadden bereikt. Bij het verlenen van een semi-stadsvernieuwingsurgentie is gebruik gemaakt van het draaiboek woonruimtebemiddeling, waarin staat dat woningcorporaties steeds in elk individueel geval beoordelen of door het afgeven van een semi-stadsvernieuwingsurgentie aan een inwonend kind onder de 23 jaar het herhuisvesten van de hoofdbewoner beter haalbaar is. In het geval van eiser heeft de woningcorporatie [naam] geen probleem gezien bij de herhuisvesting van de ouders van eiser. Verder is de woningcorporatie [naam] onbewust buiten de gemandateerde bevoegdheid getreden waardoor sprake is van een kennelijke misslag, omdat alleen verweerder met toepassing van de hardheidsclausule kan afwijken van de leeftijdsgrens van 23 jaar. Dit betekent volgens verweerder dat de door [naam] afgegeven semi-stadsvernieuwingsurgenties destijds onbevoegd zijn genomen.
4. Eiser heeft in de zienswijze als reactie op het bestreden besluit II, samengevat, betoogd dat sprake is van gelijke gevallen die door verweerder ongelijk zijn behandeld. Verder heeft [naam] weloverwogen besloten om in de gevallen van de [naam] , [naam] en [naam] een semi-stadsvernieuwingsurgentie te verstrekken. Eiser stelt dan ook dat geen sprake is van een ambtelijke misslag en dat niet aannemelijk is gemaakt dat de woningcorporatie [naam] buiten de haar in mandaat gegeven bevoegdheid is getreden.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden is gelijke gevallen gelijk te behandelen. Zoals de rechtbank in haar tussenuitspraak heeft overwogen strekt het gelijkheidsbeginsel volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet zover, dat verweerder in een eenmaal gemaakte fout moet volharden. Hoewel de woningcorporatie [naam] door het verstrekken van een semi-stadsvernieuwingsurgentie in de door eiser genoemde gevallen waarin niet aan de leeftijdsgrens werd voldaan, gelet op de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 en de toepasselijke beleidsregels, buiten haar gemandateerde bevoegdheid is getreden, stelt de rechtbank vast dat uit het bestreden besluit II blijkt dat de woningcorporatie [naam] een weloverwogen keuze heeft gemaakt om de semi-stadsvernieuwingsurgenties te verstrekken. Eigen Haard heeft zich daarbij gebaseerd op het draaiboek woonruimtebemiddeling dat is opgesteld door de Amsterdamse federatie van woningcorporaties, waar [naam] onderdeel van uitmaakt. Het draaiboek woonruimtebemiddeling beschrijft hoe de corporaties invulling geven aan de toewijzing van sociale huurwoningen. In dit beleid staat dat inwonende kinderen tot 23 jaar niet in aanmerking komen voor een semi-stadsvernieuwingsurgentie, tenzij het herhuisvesten van de hoofdbewoner beter haalbaar wordt als het inwonende kind onder de 23 jaar een zelfstandige woning krijgt. Dit draaiboek dateert al uit het jaar 2014 en is openbaar te raadplegen. Er is dus geen sprake van een ambtelijke misslag. De rechtbank is verder van oordeel dat het handelen van [naam] toegerekend kan worden aan verweerder. Verweerder wordt immers geacht bekend te zijn met het al sinds 2014 openbaar gemaakte beleid van de Amsterdamse federatie van woningcorporaties. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dus niet om deze reden al falen.
5.2
Los van de vraag of het gelijkheidsbeginsel zo ver strekt dat verweerder een semi-stadsvernieuwingsurgentie dient te verlenen aan eiser terwijl dit in strijd met de relevante regelgeving is, slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel al niet omdat het de rechtbank niet is gebleken dat sprake is van identieke gevallen die in dit geval ongelijk zijn behandeld. De rechtbank stelt in het geval van [naam] daartoe allereerst vast dat de woningcorporatie [naam] een semi-stadsvernieuwingsurgentie heeft verstrekt, hetgeen ook uit de door eiser overgelegde productie blijkt. De omstandigheid dat hij vervolgens door middel van directe bemiddeling door de woningcorporatie [naam] een woning heeft gekregen en niet via de verstrekte urgentieverklaring, zoals door verweerder is gesteld, maakt het geval van [naam] niet ongelijk. Toch is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van gelijke gevallen. Het gezin bestaat in het geval van [naam] uit zes personen. In de situatie van [naam] is de semi-stadsvernieuwingsurgentie verleend om het gezin kleiner te maken, zodat de rest van het gezin naar een driekamer woning zou verhuizen. In het geval van eiser is sprake van andere feiten en omstandigheden. Het gezin van eiser bestaat uit drie personen en hoeft niet kleiner te worden gemaakt om tijdelijke herhuisvesting mogelijk te maken. Het gezin van eiser zal daarnaast na de renovatie terugkeren naar de gerenoveerde vierkamer woning.
In de gevallen van [naam] en [naam] betrof het een sloopproject van 240 woningen, waarbij de sloop door allerlei factoren was vertraagd. Ten tijde van dit project waren grote woningen zeer schaars, terwijl deze gezinnen herhuisvest moesten worden in een grote woning. Hierdoor liep de planning van de sloop gevaar, waardoor de woningcorporatie [naam] er voor heeft gekozen het gezin kleiner te maken zodat het herhuisvesten realiseerbaar was. Hierdoor kon herhuisvesting uiteindelijk gerealiseerd worden. In het geval van eiser is sprake van andere feiten en omstandigheden. Niet alleen hoeft het gezin van eiser niet kleiner gemaakt te worden om herhuisvesting te realiseren, maar de woning van eiser wordt niet gesloopt maar gerenoveerd. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het dus een ander geval dat tot het verschil in uitkomst heeft geleid. Hierom slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat aan verweerder beleidsvrijheid toekomt bij het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule. De toepassing van deze bevoegdheid wordt door de rechtbank terughoudend getoetst. Eiser voert aan dat zijn ouders met gezondheidsproblemen kampen. De extra zorg is niet meer te dragen voor eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde, maar niet onderbouwde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. De beroepsgrond faalt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling in verband met het beroep tegen het bestreden besluit II ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden II ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze einduitspraak – alsmede tegen de tussenuitspraak – kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.