ECLI:NL:RBAMS:2017:6051

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4067
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bestuursdwang voor hotelmatig gebruik van een B&B

Op 15 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen de besloten vennootschap Iamb&b B.V. en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Amsterdam-Centrum. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursdwangbesluit dat op 5 juli 2017 door verweerder is genomen. Dit besluit verplichtte verzoekster om het hotelmatig gebruik van een pand aan de [straatnaam] onmiddellijk te staken. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij een spoedeisend belang zou hebben bij het voortzetten van haar activiteiten.

Tijdens de zitting op 15 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter de belangen van beide partijen afgewogen. Verweerder stelde dat de exploitatie van de B&B in strijd was met de voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden, waaronder dat de B&B geen zelfstandige woonruimte mocht zijn en dat de hoofdbewoner zelf de B&B moest runnen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien het bestuursdwangbesluit slechts betrekking had op één pand en verzoekster niet in financiële problemen zou komen door het missen van inkomsten uit dit specifieke pand.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster de bezwaarprocedure moest afwachten. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, in aanwezigheid van griffier R.E. Toonen, en is op 15 augustus 2017 verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/4067

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

15 augustus 2017 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Iamb&b B.V, te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. I. de Roos),
en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Amsterdam-Centrum, verweerder

(gemachtigde: mr. F.W. Bredschneyder).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder onder toepassing van bestuursdwang verzoekster gelast om het hotelmatig gebruik van het adres [straatnaam] (1e etage) onmiddellijk te (laten) staken en gestaakt te houden.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Aan de zijde van verzoekster zijn nog verschenen [de persoon 1] en [de persoon 2] (directie). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [de persoon 3] , toezichthouder bij verweerder.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2.1
De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Zij let daarbij op de belangen van partijen, waarbij zij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.2
Verweerder acht de wijze waarop de B&B op de 1e etage van de woning aan de [straatnaam] wordt uitgeoefend in strijd met de voorwaarden die verweerder daaraan heeft verbonden. Eén van die voorwaarden is dat de B&B een onderdeel moet zijn van de woning en dat het geen zelfstandige woonruimte mag zijn. Volgens verweerder betreft de eerste etage een zelfstandige woonruimte. Eén van de andere voorwaarden is dat de hoofdbewoner zelf de B&B runt. Zo is het niet toegestaan om de bedrijfsvoering van de B&B over te dragen aan een derde. Dit houdt in dat de [hoofdbewoonster] de belangrijkste taken van het aanbieden van gastenverblijf zelf moet uitvoeren. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster feitelijk de exploitatie doet. Volgens verweerder is dan ook sprake van hotelmatig gebruik van de woning en dat is volgens het bestemmingsplan op deze plek niet toegestaan. Verweerder heeft verzoekster daarom gelast het hotelmatig gebruik te staken en gestaakt te houden binnen een week na 23 juni 2017 op straffe van bestuursdwang. De last onder bestuursdwang houdt in dat verweerder de deur naar het woongedeelte op de 1e etage zal afsluiten.
3.1
Zoals ter zitting is vastgesteld is de B&B nog steeds in bedrijf en heeft verweerder nog geen controle verricht. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat inmiddels het dienstenpakket is teruggebracht tot het doen van de was en de schoonmaak van de kamers. Verzoekster stelt een spoedeisend belang te hebben en verzoekt om een zodanige voorziening dat zij haar volledige dienstenpakket weer aan [hoofdbewoonster] kan aanbieden. Het spoedeisend belang zit hem daarin dat verzoekster niet alleen voor [hoofdbewoonster] werkzaamheden verricht, maar ook voor vele andere B&B -houders. Verzoekster wordt naar eigen zeggen nu al geconfronteerd met vragen van B&B -houders over de wijze van exploitatie en er is nu al sprake van een teruglopend aantal opdrachten. Een voorziening zoals verzocht zou een goede uitstraling hebben naar de opdrachtgevers en goed zijn voor de bedrijfsvoering.
3.2
De voorzieningenrechter ziet hierin geen reden om een spoedeisend belang aan te nemen. Het gaat hier om een bestuursdwangbesluit dat ziet op de exploitatie door verzoekster van één pand. De voorzieningenrechter kan het belang van verzoekster niet breder zien dan dit bestuursdwangbesluit. Niet gesteld is dat enkel door dit bestuursdwangbesluit voor verzoekster onomkeerbare gevolgen zullen optreden voor haar bedrijfsvoering. Verzoekster verricht meer diensten in de stad en zal door het missen van inkomsten uit de dienstverlening aan [hoofdbewoonster] niet failliet gaan. Van verzoekster mag dan ook worden gevraagd de bezwaarprocedure af te wachten waarvoor een hoorzitting is gepland op 5 september 2017. Temeer nu verweerder ter zitting heeft aangegeven dat er nog wel wat vragen openliggen die nadere bestudering van het dossier vragen, waarvoor de bezwaarfase bij uitstek geschikt is. Dat verzoekster grotere belangen heeft dan alleen het voorzetten van het leveren van diensten aan [hoofdbewoonster] kan bij de onderhavige afweging verder niet worden betrokken. Ook zou een schorsing na een (eventuele) belangenafweging in het voordeel van verzoekster geen soelaas bieden ter geruststelling van andere opdrachtgevers van verzoekster, omdat een dergelijke afweging niets zegt over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier, op 15 augustus 2017.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Coll: BG