ECLI:NL:RBAMS:2017:6539

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
AMS 17/1498 17/1500
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de bevoegdheid van de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [de man] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan [de man] zijn opgelegd op respectievelijk 27 en 29 december 2016. [de man] heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. Tijdens de zitting heeft [de man] aangevoerd dat hij problemen heeft ondervonden bij het aanmelden van zijn voertuig op zijn parkeervergunning, wat hem verhinderde om tijdig parkeerbelasting te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bestreden uitspraken I en II niet deugdelijk heeft gemotiveerd, maar dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraken vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze uitspraken in stand gelaten. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van [de man].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 17/1498 en 17/1500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2017 in de zaken tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser, hierna te noemen: [de man]

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,verweerder, hierna te noemen: de heffingsambtenaar
(gemachtigde: [de persoon 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2016 heeft de heffingsambtenaar aan [de man] een naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer 00060728590) opgelegd. [de man] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 februari 2017 (de bestreden uitspraak I) heeft de heffingsambtenaar dit bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 december 2016 heeft de heffingsambtenaar aan [de man] een naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer 00060735513) opgelegd. [de man] heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van eveneens 22 februari 2017 (de bestreden uitspraak II) heeft de heffingsambtenaar dit bezwaar ongegrond verklaard.
[de man] heeft tegen de bestreden uitspraken I en II beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn gevoegd behandeld tijdens de zitting van 15 augustus 2017. [de man] is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De auto van [de man] , met kenteken [nummer] , stond op 27 december 2016 en op 29 december 2016 omstreeks 9:14:47 uur respectievelijk 9:37:31 uur op de [locatie] ter hoogte van [huisnummer] te Amsterdam geparkeerd. Op die parkeerplek en dat tijdstip was parkeerbelasting verschuldigd. Omdat op het moment van controle werd geconstateerd dat er geen geldig parkeerrecht voor het voertuig was geregistreerd, zijn aan [de man] de naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
2. In de bestreden uitspraken I en II, waarin de naheffingsaanslagen zijn gehandhaafd, heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat de parkeervergunning kenteken gebonden is. De parkeervergunning is alleen geldig voor een ander voertuig wanneer de vergunning op het andere kenteken is overgezet.
Standpunten van partijen
3.1
[de man] voert aan dat de heffingsambtenaar in de bestreden uitspraken I en II niet is ingegaan op zijn bezwaargronden. Daarnaast is er geen sprake van een daadwerkelijke ondertekening door [de persoon 2] . Verder heeft de heffingsambtenaar de bestreden uitspraken I en II te laat afgegeven. [de man] heeft op 27 december 2016 geprobeerd zijn voertuig met kenteken [nummer] te koppelen aan het bestaande en ruime tegoed van zijn bezoekersvergunning. Vanwege problemen met de website van de heffingsambtenaar is dit niet gelukt. Daarnaast is het op 29 december 2016 niet via internet gelukt om het kenteken van zijn voertuig om te zetten op zijn bewonersvergunning vanwege een virusaanval op de computer van [de man] .
3.2
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat [de man] beschikt over een bezoekers- en een bewonersvergunning. Ten tijde van het parkeren was het voertuig kenteken [nummer] niet aangemeld op de juiste parkeervergunning. Op 27 december 2016 was er geen sprake van parkeren met de bezoekersvergunning. Volgens de heffingsambtenaar was er op die dag geen storing met de website. Bovendien is het mogelijk om het kenteken telefonisch om te zetten. Op 29 december 2016 was er geen sprake van parkeren met de bewonersvergunning. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is en dat hij daarom geen rekening kan houden met persoonlijke omstandigheden van belastingplichtigen.
Het oordeel van de rechtbank
Van wie zijn de bestreden uitspraken afkomstig?
5.1
[de man] heeft ter zitting toegelicht dat hij de echtheid van de handtekening die onderaan de bestreden uitspraken I en II staat betwijfelt. Daarnaast trekt [de man] in twijfel of de bestreden uitspraken I en II wel namens de directeur parkeren zijn verstuurd.
5.2
De heffingsambtenaar heeft ter zitting uitgelegd dat de medewerkers die de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen beoordelen bevoegd zijn om namens de directeur parkeren een uitspraak op bezwaar af te geven. Verder is op basis van de initialen die staan genoemd bij de kenmerkgegevens in de uitspraak op bezwaar af te leiden welke medewerker de desbetreffende uitspraak heeft geschreven.
5.3
Uit bijlage 4, Cluster Ruimte en Economie, onderdeel 11 onder C, van het Bevoegdhedenbesluit ambtelijke organisatie Amsterdam [1] blijkt dat de directeur parkeren gemandateerd is om een ondermandaat te verlenen aan de medewerkers die werkzaam zijn bij de besloten vennootschap Egis Parking Services B.V. Dit ondermandaat houdt in dat die medewerkers overeenkomstig artikel 231, tweede lid onderdelen b en c, van de Gemeentewet (Gemw) de daaruit voortvloeiende of daarmee samenhangende rechtshandelingen mogen verrichten als ambtenaar belast met de heffing en invordering van parkeerbelastingen voor de gemeente Amsterdam. De directeur parkeren is in dit geval [de persoon 2] . De rechtbank ziet in wat [de man] heeft aangevoerd geen aanleiding om te concluderen dat aan de medewerker die in dit geval de bestreden uitspraken I en II heeft opgesteld daartoe geen ondermandaat door [de persoon 2] zou zijn verleend. Vanwege dat ondermandaat ziet de rechtbank ook geen aanleiding om te oordelen dat de handtekening onder de bestreden uitspraken I en II niet door of zonder toestemming van [de persoon 2] is geplaatst. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft de heffingsambtenaar de bestreden uitspraken I en II tijdig genomen?
6.1
De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag van 27 december 2016 op 29 december 2016 heeft ontvangen. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag van 29 december 2016 is op 2 januari 2017 door de heffingsambtenaar ontvangen.
6.2
Op grond van artikel 236, tweede lid, van de Gemw doet de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen, tenzij het bezwaarschrift is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag van 27 december 2016 had daarom binnen zes weken moeten worden afgehandeld. De bestreden uitspraak I is, zoals de heffingsambtenaar ter zitting ook heeft erkend, dus te laat. Dit blijft in dit geval echter zonder gevolgen, omdat [de man] de heffingsambtenaar niet in gebreke heeft gesteld wegens het niet tijdig nemen van een uitspraak op zijn bezwaar. Het bezwaar tegen de aanslag van 29 december 2016 is in het nieuwe kalenderjaar ontvangen. Dit betekent dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 236, tweede lid, van de Gemw nog het hele kalenderjaar had om daarover te beslissen. De bestreden uitspraak II is dan ook niet te laat afgehandeld.
Zijn de bestreden uitspraken I en II deugdelijk gemotiveerd?
7.1
[de man] voert aan dat de heffingsambtenaar in de bestreden uitspraken I en II niet is ingegaan op zijn bezwaargronden. De bestreden uitspraken I en II zijn volgens [de man] zo uit de computer komen rollen en zijn qua tekst identiek. Dit betoog slaagt. In de bestreden uitspraken I en II is namelijk niet concreet ingegaan op de door [de man] aangevoerde bezwaargronden, zoals het niet kunnen aanmelden bij de website van de heffingsambtenaar. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraken I en II vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
7.2
De rechtbank zal hierna beoordelen of er aanleiding is de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden uitspraken I en II in stand te laten.
Heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen terecht opgelegd?
8.1
De rechtbank stelt op de eerste plaats vast dat [de man] zowel op 27 als op 29 december 2016 geen parkeerbelasting heeft voldaan voor zijn voertuig met kenteken [nummer] .
8.2
Ten aanzien van de aanslag van 27 december 2016 heeft [de man] aangevoerd dat hij problemen heeft ondervonden met de website (www.parkeervergunning.amsterdam.nl), zodat het niet mogelijk was het kenteken van zijn voertuig te registreren op zijn bezoekersvergunning. Deze beroepsgrond slaagt niet. De storing van de genoemde website op 27 december 2016 is namelijk niet vast komen te staan. [de man] heeft ter onderbouwing van zijn stelling een printscreen overgelegd, maar dit is een printscreen van een andere website (www.naheffingsaanslag.amsterdam.nl). Bovendien had [de man] , zo er al sprake zou zijn van een storing van de bewuste website, het kenteken telefonisch kunnen aanmelden of ter plaatse parkeerbelasting kunnen betalen. [de man] heeft dit echter niet gedaan. Het feit dat [de man] beschikt over een bezoekersvergunning met een tegoed leidt niet tot een ander oordeel. [de man] heeft immers geen parkeerbelasting betaald voor het voertuig met kenteken [nummer] .
8.3
Ten aanzien van de aanslag van 29 december 2016 heeft [de man] aangevoerd dat hij als gevolg van een virusaanval op zijn eigen computer niet in staat was de parkeervergunning voor het kenteken van zijn oude voertuig tijdig om te zetten op het kenteken van zijn nieuwe voertuig. Ook dit betoog slaagt niet. [de man] had, ondanks de problemen met zijn eigen computer, ook op een andere manier de parkeervergunning kunnen omzetten op zijn nieuwe voertuig, bijvoorbeeld telefonisch. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de parkeerbelasting een zogenaamde objectieve belasting is. Dat wil zeggen dat de persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige in beginsel niet in de weg kunnen staan aan de naheffing als overigens aan de voorwaarden voor naheffing is voldaan. Dit is slechts anders als sprake is van een noodsituatie of een spoedeisende situatie waardoor de parkeerder verhinderd was of niet in staat was om (tijdig) parkeerbelasting te betalen. De door [de man] geschetste omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet als een zodanige noodsituatie worden aangemerkt.
Conclusie en slotoverwegingen
9. Uit het voorgaande volgt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden uitspraken I en II met toepassing van artikel 8:72, derde lid onder a, van de Awb in stand blijven, omdat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. [de man] krijgt dus wel gelijk op het punt dat de bestreden uitspraken I en II ondeugdelijk zijn gemotiveerd, maar voor het overige krijgt hij geen gelijk.
10. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan [de man] het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Dit bedrag stelt de rechtbank vast op € 46,-, omdat de rechtbank het bedrag aan griffierecht één keer in rekening heeft gebracht.
11.1
[de man] heeft tijdens de zitting een formulier proceskosten overgelegd waarin is verzocht om vergoeding van reiskosten (€ 6,-) en verletkosten (€ 110,-).
11.2
De reiskosten komen op grond van artikel 1, onder c, van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht (Bpb) voor vergoeding in aanmerking. Voor het vaststellen van de reiskosten moet op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bpb aansluiting worden gezocht bij artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts). Op grond van dit artikel wordt het tarief voor de reiskosten vastgesteld gelijk aan de hoogte van de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Volgens de reisinformatie van de website gvb.nl bedragen de kosten van een enkele reis met het openbaar vervoer vanaf het huisadres van [de man] naar het adres van de rechtbank € 1,05. [de man] heeft daarom recht op € 2,10 (heen en terug) voor het verschijnen op de zitting bij de rechtbank.
11.3
De verletkosten komen op grond van artikel 1, onder d, van het Bpb eveneens voor vergoeding in aanmerking. [de man] heeft het bedrag aan verletkosten echter niet onderbouwd met stukken. In dat geval gaat de rechtbank uit van het laagste tarief van € 7,- per uur ingevolge artikel 2, eerste lid, onder d, van het Bpb. Omdat de zitting 45 minuten heeft geduurd gaat de rechtbank inclusief reistijd uit van een tijdspanne van in totaal anderhalf uur. [de man] heeft daarom recht op een bedrag van € 10,50.
11.4
De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar dan ook in de door [de man] gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 12,60.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraken I en II;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden uitspraken I en II in stand blijven;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 46,- aan [de man] te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [de man] tot een bedrag van € 12,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dit Besluit is te raadplegen op