ECLI:NL:RBAMS:2017:6673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
C/13/634421 / KG ZA 17-967
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van uitlatingen door de Minister van Informatie van Somalië over een Somalische journalist

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 september 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een Somalische journalist, die in Nederland woont, en de Minister van Informatie van Somalië. De journalist, die in 2007 naar Nederland is gevlucht, beschuldigt de minister van onrechtmatige uitlatingen die zijn reputatie als journalist schaden. De minister heeft in verschillende publicaties de journalist beschuldigd van afpersing en andere misstanden, wat de journalist als laster beschouwt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de uitlatingen van de minister niet onrechtmatig zijn, omdat deze betrekking hebben op een kwestie van algemeen belang en de minister voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn beschuldigingen. De rechter oordeelt dat de minister in zijn rol als Minister van Informatie het recht heeft om deze praktijken aan de kaak te stellen, vooral gezien de ernst van de beschuldigingen en de context waarin deze zijn gedaan. De vorderingen van de journalist zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de minister ook vorderingen ingesteld, die eveneens zijn afgewezen, met de kosten op nihil gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/634421 / KG ZA 17-967 AB/BB
Vonnis in kort geding van 14 september 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie bij dagvaarding van 27 augustus 2017,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.C. Schouten te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaten mr. O.G. Trojan en mr. M. Besseling te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 31 augustus 2017 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte akte. [eiser] heeft gevorderd dat zekerheid wordt gesteld voor de proceskosten in reconventie, waarop mr. Trojan zich daarvoor garant heeft gesteld.
[eiser] heeft vervolgens de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. [gedaagde] heeft daarnaast een pleitnota in het geding gebracht en [eiser] een uiteenzetting van jurisprudentie aangaande onrechtmatige perspublicaties. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter zitting waren partijen met hun advocaten aanwezig.

2.De feiten

In conventie en reconventie

2.1.
[eiser] is een in 2007 uit Somalië gevluchte journalist. Hij publiceert onder meer op de nieuwswebsites www.waagacusub.com en www.sunatimes.com kritische artikelen over de federale regering van Somalië en bepaalde Somalische ondernemingen, waaronder de in Londen gevestigde financiële dienstverlener Dahabshiil Transfer Services Ltd. (hierna: Dahabshiil ).
[gedaagde] is de huidige Minister van Informatie, Cultuur en Toerisme in Somalië.
2.2.
[gedaagde] heeft in een e-mailbericht van 14 september 2010 aan de Somalische ambassadeur in Kenia over [eiser] het volgende geschreven:
‘ [eiser] is still continuing to act in a manner that is not acceptable to human. He deliberately creates stories to blackmail somali business men and politicians.’
Daarbij heeft [gedaagde] het verzoek gedaan om een bij de e-mail gevoegde brief over [eiser] door te sturen naar de Nederlandse ambassadeur in Kenia. In die brief heeft [gedaagde] onder meer het volgende geschreven:
‘The Ministry of Information believes that [eiser] is targeting the Ministry of Information as he was declined a request from him to be recongnized as the President of ASOJ. [eiser] has been doing these activities of manipulation, falsification, deliberate misleading, blackmailing and corruption practices for a long time to readers of all above three websites that he controls. It is time to take action to stop him.’
2.3.
Op 24 december 2011 is in het radioprogramma Argos van de VPRO aandacht besteed aan [eiser] . Meerdere personen hebben [eiser] in die uitzending beschuldigd van afpersingspraktijken. In de uitzending is ook [gedaagde] geciteerd die tegen een journalist van het radioprogramma (vertaald naar het Nederlands) het volgende had verklaard:
‘Deze man die in Nederland woont houdt zich al lange tijd bezig met falsificaties, opzettelijke misleiding en chantage. Hij fabriceert verhalen met de bedoeling Somalische zakenmensen en politici te chanteren. Hij publiceert onder meer op Sunatimes, Asoj en Waagacusub. Websites die hij controleert.’
De uitzending van dit radioprogramma is op 7 november 2015 herhaald.
2.4.
In een in 2015 door Dahabshiil tegen [eiser] bij de rechtbank Zeeland-West Brabant aanhangig gemaakte kort geding procedure in verband met door [eiser] gepubliceerde artikelen over Dahabshiil is het onder 2.3 weergegeven citaat van [gedaagde] aangehaald en is ook de e-mail van 14 september 2010 met bijgevoegde brief, zoals weergegeven onder 2.2, door Dahabshiil als productie ingebracht.
2.5.
Op 28 juli 2017 heeft [gedaagde] aan verschillende personen en instanties een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
‘Please be aware that Sunatimes and its sister website, Wagaacusub, are fronts for a convicted slanderer, [eiser] , who is based in the Netherlands (and has been prosecuted there - his website actually displays the retractions the Dutch authorities required him to make).’
2.6.
Vanaf augustus 2016 heeft [eiser] verscheidene artikelen gepubliceerd op www.sunatimes.com en zijn facebookpagina waarin hij [gedaagde] , kort gezegd, beschuldigt van onder meer:
  • verkrachting;
  • het bezwangeren van een Somalisch meisje;
  • betrokkenheid bij dan wel het dreigen met moord en ander fysiek geweld; en
  • fraude.
Bij enkele publicaties wordt een video getoond die de uitlatingen zou ondersteunen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat:
I. primair: [gedaagde] voor de duur van drie jaar te verbieden berichten te publiceren dan wel op het internet te plaatsen of op welke wijze dan ook te verspreiden waarin [eiser] een afperser wordt genoemd of waarin wordt gemeld dat hij is veroordeeld voor laster of waarin hij met afpersing en/of laster in verband wordt gebracht;
subsidiair: [gedaagde] te verbieden op een door de voorzieningenrechter te bepalen wijze berichten over [eiser] op het internet te plaatsen of uitlatingen over hem te doen;
II. primair: [gedaagde] te gebieden de smadelijke en lasterlijke uitlatingen over [eiser] te staken en gestaakt te houden, een rectificatie te plaatsen op de nieuwswebsite Waagacusub met een inhoud zoals is opgenomen in het petitum van de dagvaarding en deze rectificatie te verzenden naar de e-mailadressen zoals opgenomen onder randnummer 24 van de dagvaarding;
subsidiair: [gedaagde] te veroordelen tot het uitspreken van een rectificatie die de voorzieningenrechter juist acht;
III. het voorgaande op straffe van dwangsommen;
IV. [gedaagde] te veroordelen een bedrag van € 10.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, te betalen als voorschot op de door [eiser] geleden materiële schade;
V. [gedaagde] te veroordelen een bedrag van € 15.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, te betalen als voorschot op de door [eiser] geleden immateriële schade.
Ten slotte heeft [eiser] gevorderd om [gedaagde] in de proceskosten en nakosten te veroordelen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert samengevat:
I. [eiser] te gebieden op de door hem beheerde websites een rectificatie te plaatsen en gedurende twaalf maanden geplaatst te houden met een inhoud zoals is opgenomen onder I van de conclusie van eis in reconventie;
II. [eiser] te gebieden op de door hem beheerde social media-kanalen een rectificatie te plaatsen en gedurende twaalf maanden geplaatst te houden met een inhoud zoals is opgenomen onder II van de conclusie van eis in reconventie;
III. [eiser] te gebieden de onder III van de conclusie van eis in reconventie opgenomen artikelen, inclusief de afbeeldingen en alle hyperlinks naar deze artikelen, van de door hem beheerde websites, sociale media- en youtube kanalen te verwijderen en verwijderd te houden;
IV. [eiser] te gebieden alle andere publicaties, inclusief alle hyperlinks naar deze artikelen, waarin één of meer van de volgende onrechtmatige beschuldigingen voorkomt:
1) dat [gedaagde] betrokken zou zijn bij verkrachtingen;
2) dat [gedaagde] een Somalisch meisje zou hebben bezwangerd;
3) dat [gedaagde] betrokken zou zijn bij geweld of moord;
4) dat [gedaagde] fraude zou hebben gepleegd door onschuldige personen te kwalificeren als terroristen,
van websites en social media- en youtube kanalen waarover hij de controle heeft, te verwijderen en verwijderd te houden;
V. [eiser] te verbieden de in de dagvaarding genoemde artikelen en/of de daarin vervatte onrechtmatige beschuldigingen nog op enige wijze te publiceren en te openbaren op websites waarover hij de controle heeft,
dan wel dit te verbieden voor zover er geen nieuw, betrouwbaar en adequaat feitenmateriaal beschikbaar is gekomen die de publicatie van de die beschuldigingen rechtmatig maakt;
VI. het voorgaande op straffe van dwangsommen;
VII. althans een zodanige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter juist acht.
Ten slotte vordert [gedaagde] om [eiser] in de proceskosten en nakosten te veroordelen.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht, aangezien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan. [eiser] woont immers in Nederland en stelt dat hij hier is aangetast in zijn goede naam door de uitingen van [gedaagde] , die (ook) in Nederland zijn verspreid.
5.2.
Partijen zijn het erover eens dat op het geschil in conventie Nederlands recht van toepassing is, nu de plaats waar de schade zich voordoet Nederland is, waar [eiser] woont en zich het centrum van zijn belangen bevindt.
5.3.
Toewijzing van de vorderingen van [eiser] , waaronder die tot het plaatsen en verzenden van een rectificatie, houdt een beperking in van het in artikel 10 lid 1 EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden) vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijke beperking is ingevolge artikel 10 lid 2 EVRM slechts toegestaan, indien deze bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de in artikel 10 lid 2 genoemde belangen, waaronder de bescherming van de goede naam of rechten van anderen. Daarnaast dient een dergelijke beperking proportioneel te zijn. Bij de beantwoording van de vraag of aan deze voorwaarden is voldaan dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen en de wederzijdse belangen te worden afgewogen.
5.4.
De uitlatingen van [gedaagde] waartegen [eiser] opkomt komen er kort gezegd op neer dat [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden als journalist afpersingspraktijken zou hanteren. Uit de e-mail van 14 september 2010 en de daarbij gevoegde brief (2.2) alsmede uit het citaat van [gedaagde] dat in het op 24 december 2011 uitgezonden en op 7 november 2015 herhaalde radioprogramma Argos is uitgesproken volgt dat [gedaagde] [eiser] beschuldigt van chantage, afpersing/afdreiging, manipulatie, opzettelijke misleiding en falsificatie van feiten. Ook zou [gedaagde] de beschuldiging van chantage hebben herhaald tegen hosts van websites waarop [eiser] artikelen publiceert. Daarnaast heeft [gedaagde] in een e-mail van 28 juli 2017 over [eiser] geschreven dat hij is vervolgd (‘prosecuted’) en veroordeeld voor laster (‘convicted slanderer’). Volgens [eiser] is er geen greintje bewijs voor deze onjuiste uitlatingen en zijn ze schadelijk voor zijn reputatie als onderzoeksjournalist. [gedaagde] betwist dat zijn uitlatingen niet op de waarheid berusten. In dat verband heeft hij allereerst gesteld dat journalisten in het gefragmenteerde Somalië over een grote machtspositie beschikken en dat zij die op grote schaal misbruiken door bedrijven en politici af te persen onder bedreiging van negatieve berichtgeving. Volgens [gedaagde] maakt ook [eiser] zich schuldig aan deze praktijken en moet hij, [gedaagde] , juist omdat hij als Minister van Informatie deze praktijken wil tegen gaan, hierover kunnen berichten zoals hij heeft gedaan. De e-mail van 28 juli 2017 is onbedoeld in strafrechtelijke termen geformuleerd, maar moet in civielrechtelijke zin worden opgevat, aldus [gedaagde] .
5.5.
Voorop staat dat de uitingen waar het hier om gaat te maken hebben met een kwestie van algemeen belang. [gedaagde] heeft met verwijzing naar een artikel in The Guardian en een verklaring van Roland Marcel, een wetenschapper die onderzoek doet naar oorlogseconomieën zoals in Somalië, voldoende aangetoond dat afpersingspraktijken van Somalische journalisten een bekend probleem zijn. Die praktijken leiden mogelijk tot misleiding van het publiek, omdat de berichtgeving in het geval van afpersing niet op feiten hoeft te zijn gebaseerd. Het gaat dan ook om een ernstige misstand waarover [gedaagde] in de openbaarheid moet kunnen treden. Dat geldt te meer, nu aannemelijk is dat [gedaagde] dit onderwerp als Minister van Informatie in Somalië hoog op de agenda heeft staan.
5.6.
Voor het antwoord op de vraag of de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn, is onder meer van belang de mate waarin de geuite verdenkingen steun vinden in het ten tijde van de publicatie beschikbare feitenmateriaal. [gedaagde] heeft in dit verband verwezen naar verklaringen van verschillende personen/instanties die zeggen dat [eiser] zich schuldig maakt aan afpersing. Het gaat daarbij om:
- een verklaring van [naam 1] van Radio Dalsan in Somalië, in een e-mail van 7 november 2015, waarin onder meer staat vermeld dat [eiser] in een publicatie het radiostation en zijn partner Center for Community Awareness (CCA) ervan heeft beschuldigd meer dan 200 jeugdige Somalische moslims tot het Christendom te hebben bekeerd en dat [eiser] tot deze publicatie is overgegaan nadat de oprichter van het radiostation [naam 2] had geweigerd een door [eiser] gevraagd bedrag van $ 10.000,= te betalen (productie 40);
- een verklaring van [naam 2] van 27 oktober 2015, waarin hij zegt voor een bedrag van meer dan $ 10.000,= door [eiser] te zijn gechanteerd, waarna de hiervoor vermelde beschuldiging van bekering van moslims tot het christendom verscheen. (productie 20);
- een verklaring van [naam 3] van CCA van 27 oktober 2015, waarin staat vermeld dat hij door [eiser] is benaderd om [naam 2] te bewegen
$ 5.000,= aan hem te betalen bij gebreke waarvan
‘he would put me in the spotlight and turn the society against me.’(productie 21);
- een verklaring van de minister van Binnenlandse Veiligheid in Somalië van 28 oktober 2015, waarin is opgenomen dat [eiser] een bekend fraudeur en afperser is die zich schuldig maakt aan chantage van hoge ambtenaren, inclusief de president (productie 43);
- een verklaring van de Somaliland Journalists Association (SOLJA) waarin melding wordt gemaakt van frauduleuze praktijken van [eiser] ;
- een verklaring van de National Union of Somali Jounalists (NUSOJ) en de Somali Independent Media House Association (SIMHA) van 17 oktober 2015 waarin wordt verklaard dat [eiser] zich schuldig maakt aan afpersing (productie 44).
Daarnaast heeft [gedaagde] ter staving van zijn stelling dat zijn uitlatingen over [eiser] op waarheid berusten verwezen naar een artikel op allafrica.com van 14 november 2015, waarin melding wordt gemaakt van pogingen tot afpersing van [naam 4] en [naam 5] door [eiser] (productie 38). Verder heeft [gedaagde] een publicatie op Radiodalsan.com van 9 november 2015 in het geding gebracht waarin verslag wordt gedaan van het bevel tot sluiting van 35 websites, waaronder websites van [eiser] , vanwege afpersingspraktijken, alsmede het bevel tot sluiting van 8 november 2015 zelf (productie 39 en 35).
Als productie 36 heeft [gedaagde] nog een brief van een attorney-general van 24 maart 2017 in het geding gebracht, waarin wordt bevestigd dat vanwege het verleggen van zijn afpersingspraktijken naar social media-kanalen een strafrechtelijk onderzoek naar een website van [eiser] is ingesteld. Ten slotte heeft [gedaagde] verklaard ten tijde van zijn medewerking aan het radioprogramma Argos zelf ook door [eiser] onder druk te zijn gezet.
5.7.
Al met al bieden deze verklaringen en stukken voorshands voldoende steun voor de door [gedaagde] jegens [eiser] geuite beschuldigingen. Nu het hier zoals gezegd bovendien gaat om het aan de kaak stellen van een ernstige misstand is er geen aanleiding om de uitingsvrijheid van [gedaagde] te beperken. De omstandigheid dat de e-mail van 28 juli 2017 kennelijk onbedoeld strafrechtelijk is geformuleerd en in zoverre niet juist is, leidt niet tot een ander oordeel. Overigens zou rectificatie in 2017 van e-mails uit 2010 en hetgeen is gezegd in een in 2011 uitgezonden en in 2015 herhaald radioprogramma geen redelijk doel dienen.
5.8.
De conclusie is dat [gedaagde] met zijn uitlatingen niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar.
5.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 883,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.699,00

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe, nu hij die ook in conventie heeft en tussen de vorderingen in reconventie en in conventie voldoende samenhang bestaat.
6.2.
Partijen verschillen van mening over het in reconventie toe te passen recht. Volgens [eiser] moet dat Nederlands recht zijn. [gedaagde] heeft echter met een beroep op artikel 4 lid 1 van de Rome II-Verordening in verbinding met artikel 10:159 BW – het gestelde onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden na inwerkingtreding van dit laatste artikel op 1 januari 2012 – en onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2016:1054 terecht aangevoerd dat Somalisch recht van toepassing is, als het recht van het land waar het centrum van zijn belangen ligt.
6.3.
In dit kort geding kan evenwel niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld hoe het Somalische recht op dit punt precies luidt. [gedaagde] heeft daartoe verwezen naar een door hem overgelegde “Statement on Somali Law” van 25 augustus 2017 van de hand van een zekere [naam 6] LL.B; LL.M, die verklaart dat hij zich sinds 1983 bezig houdt met Somalisch recht, daarin jarenlang heeft onderwezen en meer dan 33 jaar als advocaat in Mogadishu werkzaam is. De advocaat van [eiser] heeft echter terecht aangevoerd dat hij die opinie, tegelijk met de eis in reconventie en 41 andere producties, een dag voor de zitting tegen het einde van de middag heeft ontvangen en dat hij onmogelijk heeft kunnen nagaan of die inderdaad door een onafhankelijke deskundige is gegeven, laat staan dat hij nog in de gelegenheid was daar de opinie van een eigen deskundige tegenover te stellen.
6.4.
Daar komt bij dat partijen het erover eens zijn dat Somalië, zoals [gedaagde] het heeft verwoord, een gefragmenteerd land is dat sinds enkele decennia wordt geteisterd door gewapende conflicten tussen naar clan georganiseerde milities en facties, terwijl daarnaast rivaliserende politici, vredesmissies en islamitische terreurbewegingen dagelijks om de macht strijden. [eiser] heeft daaraan nog toegevoegd dat in verschillende delen van Somalië alternatieve wetgeving geldt en dat het in Somalië slecht is gesteld met de vrijheid van meningsuiting.
Als de inhoud van het Somalische recht dus al met voldoende zekerheid zou kunnen worden vastgesteld, dan blijft onduidelijk in het kader van welke rechtsorde of wanorde dat recht dan zou moeten worden toegepast. Ook dat staat aan een beslissing in de weg.
6.5.
Dit leidt tot de conclusie dat deze zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, zodat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.
6.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden gelet op de samenhang met de vordering in conventie op nihil gesteld.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
7.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.699,00,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
weigert de gevraagde voorzieningen,
7.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2017. [1]

Voetnoten

1.type: BPWB