8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan verkrachting van een vijftienjarig meisje. Hij en zijn mededaders hebben het meisje gedwongen seksueel gemeenschap met hen te hebben door haar te dreigen met het verspreiden van naaktfoto’s van haar. Zij zijn met zijn vieren naar een afgelegen plek gereden en het slachtoffer heeft door toedoen van verdachte en zijn mededader verdovende middelen geslikt, waardoor sprake was van bedwelming van het slachtoffer. Verdachte en zijn mededaders hebben misbruik gemaakt van de afhankelijke situatie waarin het slachtoffer zich bevond, en van de sfeer van intimidatie en dreiging waarin zij ten tijde van de verkrachting mede door toedoen van verdachte was komen te verkeren. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen extra kwalijk nu er een groot leeftijdsverschil was tussen hem en het slachtoffer. Verdachte heeft zijn lustgevoelens gesteld boven het belang van het slachtoffer en zich daarbij niet bekommerd om haar gevoelens en op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voorstelbaar is dat het voor haar een vernederende, kwetsende en beangstigende ervaring is geweest. Het slachtoffer heeft nog lange tijd de enorme psychische gevolgen ondervonden van deze gebeurtenis en ondervindt deze nog steeds, zoals blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte op geen enkel moment, ook niet ter terechtzitting, er blijk van heeft gegeven zich te realiseren wat hij haar heeft aangedaan of spijt heeft betuigd.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het gegeven dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 1 december 2016 betreffende verdachte blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit en na dit feit ook niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank acht alles overwegende een forse gevangenisstraf, waarvan een gedeelte voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de persoonlijke omstandigheden en alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] met als wettelijk vertegenwoordiger [naam 1] vordert € 122,- + € 100,- + € 50,- en daarmee – naar de rechtbank begrijpt – € 272,- aan materiële schadevergoeding en € 9.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert zij vergoeding van de proceskosten ten bedrage van € 3.811,50.
Daarbij is vermeld dat een bedrag van € 5.000,- geacht kan worden te zullen worden betaald door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, waarvan € 1.000,- reeds beschikbaar is gesteld en het meerdere zal worden gereserveerd tot het bereiken van de meerderjarige leeftijd van [slachtoffer] .
Ter zitting is voorts aangegeven dat de gehele vordering in gelijke omvang tevens is ingediend in strafzaken tegen twee andere verdachten met betrekking tot de beschuldiging van een zedendelict op 28 en 29 augustus 2015, en dat bovendien nog een (immateriële) schadevordering in de strafzaak tegen medeverdachte [naam] zal worden ingediend die zowel samenhangt met voornoemde strafzaken als de onderhavige strafzaak. In de onderhavige zaak wordt daarom gevraagd de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding hoofdelijk en naar rato toe te kennen voor een derde dan wel met referte aan het oordeel van de rechtbank.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering van € 272,-, is onderbouwd met stukken en is ter zitting beperkt in relatie tot louter het onderhavige delict. De rechtbank zal daarom het bedrag van € 272,- toekennen
,hoofdelijk aan verdachte opleggen en vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 29 augustus 2015.
Niet betwist is dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Er is sprake geweest van een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit psychisch leed bij haar is ontstaan, waarvoor zij professionele behandeling heeft gekregen, te weten traumagerichte cognitieve gedragstherapie. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank, ook indien pro rata toegerekend aan louter het onderhavige delict, disproportioneel hoog. Bij de begroting van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank begroot de vergoeding van de immateriële schade die rechtstreeks door verdachte in vereniging met zijn mededaders is toegebracht aan de benadeelde partij als gevolg van het strafbaar feit gepleegd op 29 augustus 2015 naar billijkheid op € 3.000,- , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 29 augustus 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening, hoofdelijk op te leggen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 272,- aan materiele schadevergoeding en € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2015.
De rechtbank zal de vordering benadeelde partij hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaken tegen twee andere verdachten. Verdachte wordt aldus veroordeeld aan de benadeelde partij de toegewezen bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen voor zover deze vordering niet reeds of namens een ander of anderen is betaald.
De benadeelde partij heeft verzocht een bedrag van € 3.811,50 aan kosten voor rechtsbijstand te vergoeden. Op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering kan de rechtbank een vergoeding toekennen voor proceskosten die de benadeelde partij maakt bij voeging in het strafproces. Een redelijke uitleg van dit artikel brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Voor het opstellen van een vordering en het bijwonen van de behandeling ter terechtzitting worden conform het liquidatietarief twee punten toegekend ad € 384, - per punt. In totaal beraamt de rechtbank de rechtsbijstandskosten aldus op € 768,-. Niet aannemelijk is gemaakt dat er zich zodanige bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan dat deze een afwijking van deze reguliere toewijzing kunnen rechtvaardigen.
De gevorderde vergoeding voor kosten rechtsbijstand is derhalve toewijsbaar tot een bedrag van € 768,-. Voor het overige van de gevorderde proceskosten zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de overige kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.