8.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van twee jonge vrouwen die hij via social media heeft ontmoet. De slachtoffers zijn, ieder afzonderlijk, met verdachte naar zijn huis gegaan, waar seks tegen de wil van de slachtoffers heeft plaatsgevonden. Hierbij is geweld gebruikt en letsel ontstaan bij de slachtoffers. Gelet op de wijze waarop verdachte tot de verkrachtingen is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte geraffineerd en beredeneerd te werk is gegaan. Hij heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aangeefsters in verdachte meenden te kunnen stellen door zich voor te doen als een betrouwbare dansleraar zonder bijkomende bedoelingen.
Uiteindelijk heeft verdachte de slachtoffers in een positie gebracht waarin zij zich niet konden verweren noch konden vluchten. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefsters.
Seksuele delicten hebben voor de slachtoffers vaak ernstige en langdurige psychische gevolgen. In de onderhavige zaak blijken deze nadelige gevolgen van de verkrachting uit de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaringen.
Bovendien houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte er op geen enkel moment blijk van heeft gegeven zich te realiseren wat hij zijn slachtoffers heeft aangedaan (hij is immers tweemaal niet ter terechtzitting verschenen en heeft evenmin gehoor gegeven aan een oproep te verschijnen bij de rechter commissaris). Van enige spijt is niet gebleken.
Uit de verklaringen van één van de slachtoffers blijkt dat het belangrijk is dat geen enkele andere vrouw hetzelfde zal overkomen als wat haar is overkomen.
De rechtbank ziet mede daarin aanleiding een deel van de vrijheidsbenemende straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, om de verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst nog eens schuldig te maken aan een dergelijk feit.
De rechtbank houdt daarnaast in matigende zin rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest en sinds de verkrachtingen reeds enige tijd is verstreken. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De vordering gevangenneming wordt afgewezen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 3.399,65 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, € 783,34 aan reis- en verblijfkosten,
€ 1.803,83 kosten psycholoog en € 812,48 kosten chiropractor.
Voorts heeft de benadeelde partij in haar toelichting de nog te lijden schade begroot op
€ 500,-. Daarbij vordert de benadeelde partij € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding bij eventuele toewijzing door de rechtbank dient te worden gematigd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 3.399,65 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering tot immateriële schadevergoeding zal tot een bedrag van € 2.000,- worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor zover zij materiële schadevergoeding van € 500,- heeft gevorderd voor nog te lijden schade, niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 860,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Te weten € 1.248,94 aan kosten psycholoog minus
€ 388, 94 vergoede schade door zorgverzekering. Daarbij vordert de benadeelde partij
€ 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding bij eventuele toewijzing door de rechtbank dient te worden gematigd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 860,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering tot immateriële schadevergoeding zal tot een bedrag van € 2.000,- worden toegewezen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.