ECLI:NL:RBAMS:2017:6797

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
C/13/617680 / HA ZA 16-1094
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van roerende zaken en schadevergoeding in een civiele procedure met betrekking tot een hond en geldleningen

In deze civiele procedure vorderde eiser, [eiser], afgifte van een hond en diverse roerende zaken van gedaagde, [gedaagde]. Eiser stelde dat hij eigenaar was van de hond en de roerende zaken, die hij aan gedaagde in bewaring had gegeven. Daarnaast vorderde hij betaling van een bedrag van € 53.750,-, dat hij aan gedaagde had geleend, en een schadevergoeding van € 45.750,- wegens beëindiging van een samenwerking. Gedaagde betwistte de vorderingen en stelde dat de ondertekende documenten onder dwang waren opgesteld. De rechtbank oordeelde dat de hond inmiddels in eigendom toebehoorde aan gedaagde, en wees de vordering tot afgifte van de hond af. De rechtbank oordeelde ook dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor de geldlening en de schadevergoeding, en wees deze vorderingen af. Gedaagde werd wel veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 8.800,- aan eiser, dat zij had ontvangen voor de aankoop van grond in Bulgarije, maar de overige vorderingen van gedaagde werden afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan gedaagde, aangezien eiser grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/617680 / HA ZA 16-1094
Vonnis van 20 september 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H. Plantenga te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 oktober 2016, met producties,
  • de conclusie van antwoord (tevens houdende eis in reconventie), met producties,
  • de akte vermeerdering eis zijdens [eiser] , met producties,
  • het tussenvonnis van 25 januari 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 29 juni 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2007 is [eiser] veroordeeld voor meerdere verkrachtingen, in welk verband hij in Nederland gedetineerd is geweest. In het vonnis in eerste instantie heeft de strafrechter onder meer overwogen: “Hij [ [eiser] , rb] lijkt zijn slachtoffers niet te zien als een mens, maar veeleer als een object, dat gebruikt wordt als verdachte daaraan behoefte heeft. Hij doet dat op een agressieve, weerzinwekkende wijze. (…) Het is de keus van verdachte geweest om zich, wetende dat hij internationaal gesignaleerd stond, voor justitie schuil te houden. Ook daarin is verdachte zeer berekend te werk gegaan.” Daarnaast is sprake van een rechtszaak in Malta wegens seksueel misbruik door [eiser] en is [eiser] sinds november 2016 op verdenking van verkrachting preventief gedetineerd in Barcelona.
2.2.
Een getypt document gedateerd 10 januari 2015 (waarvan [eiser] stelt dat bedoeld is 2016), met daarin handgeschreven ingevuld de naam van [gedaagde] en door [gedaagde] ondertekend, (hierna: de [verklaring] ) luidt onder meer als volgt:

Hereby I, [gedaagde]Declare, state and confirm, that:1I am the sole responsible person for all activities, services etc relating my company [verklaring] .
2
In as far as [eiser] (…) has assisted me in any way relating [verklaring] or me, I supplied him with all correct information relating these and take full responsibility for his assistance.3
Furthermore I ratify all acts, fillings and other actions in as far as [eiser] has done these relating these [verklaring] and/or me.
2.3.
[eiser] en [gedaagde] hebben elkaar op 22 februari 2015 leren kennen en hadden daarna een affectieve relatie tot mei 2016.
2.4.
Gedurende hun relatie heeft [gedaagde] per bankoverschrijving een groot aantal (van elkaar afwijkende) bedragen aan [eiser] overgemaakt, in totaal een bedrag van € 18.856,-. Bij een aantal (willekeurige) overboekingen staat de omschrijving “teruggave geleend geld” of iets van gelijke strekking. Bij het overgrote deel van de overboekingen staat geen omschrijving, tenzij hierna uitdrukkelijk gemeld.
2.5.
Een “Licence of Ownership” met een stempel van de “Veterinary Regulation Directorate” te Malta, gedateerd 1 oktober 2015, (hierna: het eigendomsbewijs) luidt onder meer als volgt:

This is to certify that Maya born in 2014 is registered in the National Livestock Database with electronic identification [nummer] .
This Female (breeding) dog belongs to [eiser] (…)
This document is a life-long licence of ownership as per Legal Notice 199 of 2011.
2.6.
Omstreeks eind oktober 2015 is [eiser] naar het buitenland vertrokken. Hij heeft toen zijn hond, een yorkshire terriër genaamd [naam 1] , (hierna: de hond) bij [gedaagde] achtergelaten. Daarnaast heeft hij bij [gedaagde] achtergelaten een bruine koffer met inhoud (waaronder de “slotschroeven” van de grafkist van zijn overleden moeder), een plastic krat met inhoud (waaronder een drone, kleding, een memorydisk en een boek over belastingrecht) en een printer/scanner.
2.7.
Op 17 december 2015 heeft [gedaagde] € 5.000,- aan [eiser] overgemaakt en op 18 december 2015 € 3.800,-. Bij beide overboekingen staat de omschrijving “to pay for a plot of land in Bulgaria for [gedaagde] ”.
2.8.
Bij e-mail van 25 februari 2016 heeft [gedaagde] aan [naam 2] , managing partner van [bedrijf 1] in Bulgarije, (hierna: de Bulgaarse advocaat) onder meer geschreven:
“(…)
Please you can tell me which the situation of land in Bulgaria, because the money is ready for more two months ago and still nothing.(…)
I paid the money and I need information.(…)”
2.9.
Bij e-mail van 5 maart 2016 heeft [gedaagde] aan de Bulgaarse advocaat onder meer geschreven:
“(…)
I spoke with [eiser] (my boyfriend) and we agreed that I just communicate directly with you as in the end if there would be a good land to buy I am the one buying (and paying) it. [eiser] was just helping me out.(…)”
2.10.
Een door [gedaagde] handgeschreven document gedateerd 5 maart 2016 (hierna: de schuldbekentenis), dat door beide partijen is ondertekend, luidt onder meer als volgt:

Acknowledgement of Debt
[gedaagde](…)
(hereinafter to as debtor) do hereby aknowledge that I am indebted to [eiser] (hereinafter referred to as creditor) in the sum of € 8.000 (eight thousand euros) for money I have borrowed from him)
To this they have agreed the following
1 The principal sum will be repaid in one lump sum and no later fifth april 2016 (050416)
(…)
Signed in Amsterdam, on 05-03-16
Acknowledgement of debt to the amount of eight thousand euro
2.11.
Een getypt document, met daarin handgeschreven ingevuld de datum en naam van [gedaagde] , gedateerd 9 maart 2016 en ondertekend door [gedaagde] (hierna: de giftverklaring) luidt onder meer als volgt:

Hereby I [gedaagde] declare irrevocably that the below mentioned (in the screenshot of ING) total amount of 8950 euro is a gift from me to [eiser] , for which [eiser] does not have to do anything in return.
[eiser] does not have to give me back this amount at any time. [eiser] does not have to give me back any part of this amount at any time.
In contrary to what is written in the screenshot of ING, the 3800euros is NOT “to pay for a plot of land in Bulgaria for [gedaagde] …(etc)”. The description is incorrect. It should say the 3800 euros is a gift form [gedaagde] to [eiser] .
In contrary to what is written in the screenshot of ING, the 3800euros is NOT “to pay for a plot of… (etc)”. The description in the screenshot is incorrect. It should say the 5000 euros is a gift from [gedaagde] to [eiser] .
2.12.
Bij e-mail van 10 maart 2016 heeft de Bulgaarse advocaat aan [gedaagde] en [eiser] onder meer geschreven:
“(…)
All the arrangements so far were made with [eiser] , whom I recognized as a client. On the other hand [gedaagde] has paid our fee and obviously therefor she started instructing me about the land lately.
First I would like to clarify that at the moment there is no land in question, because [eiser] has canceled the last deal.
Further I would like to have fromboth of youin separate mails in which you need to copy each other a clarification whose instructions am I supposed to follow.
2.13.
Een door [gedaagde] handgeschreven document, gedateerd 3 april 2016 (hierna: de schadevergoedingsakte), dat door beide partijen is ondertekend, luidt onder meer als volgt:

Acknowledgement of Debt
[gedaagde] Leal(…)
(hereinafter referred to as debtor) do hereby acknowledge that I am indebted to [eiser] (hereinafter referred to as creditor) in the sum of € 45.750 (forty-five thousand seven hundred and fifty euros (as a irrevocable damage payment for closing [verklaring] )
To this they have agreed the following
1 The principal sum will be repaid in one lump sum and no later than eight may 2016(08-05-16)
2(…)
All costs made by the creditor to exercise or retain his rights and all further costs ensuring from this loan will be at the expanse of the debtor.
Signed in Amsterdam on 03-04-16
Acknowledgement of debt to the amount of forty-five thousand seven hundred and fifty euro”
2.14.
Op 12 april 2016 heeft [gedaagde] de hond naar het dierenopvangcentrum Amsterdam gebracht. Nadat dierenopvangcentrum tevergeefs contact heeft gezocht met [eiser] , heeft [gedaagde] de hond op 28 april 2016 opgehaald.
2.15.
De Belastingdienst heeft met betrekking tot [verklaring] een onderzoek uitgevoerd wegens een opgelegde aanslag omzetbelasting. Het daarvan uitgebrachte rapport, gedateerd 16 juni 2016, luidt onder meer als volgt:

2.2 Bedrijfsactiviteiten
Belastingplichtige[ [gedaagde] , rb]
heeft aangegeven geen onderneming te drijven.
2.3
Misbruik van gegevensBelastingplichtige heeft aangegeven dat zij in 2015 in contact is gekomen met de heer [eiser] te [plaats] . Met de heer [eiser] is belastingplichtige een relatie aangegaan. Tijdens deze relatie heeft de heer [eiser] buiten weten van belastingplichtige om gebruik gemaakt van inloggegevens zoals Digid en internetbankieren. Met deze gegevens heeft de heer [eiser] belastingplichtige ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als onderneemster. Met behulp van internet heb ik gegevens gezocht over de heer [eiser] en op grond van de gegevens die ik heb gevonden ben ik van mening dat het een aannemelijk verhaal van belastingplichtige is.(…)”
2.16.
Bij brief van 17 augustus 2016 gericht aan [verklaring] heeft de Kamer van Koophandel onder meer geschreven:

Wij hebben geconstateerd dat uw onderneming geen of onvoldoende activiteiten heeft die een inschrijving in het Handelsregister rechtvaardigen.
Om die reden hebben wij ambtshalve de uitschrijving in het Handelsregister geregistreerd.(…)”
2.17.
Bij exploot van 27 oktober 2016 heeft [eiser] met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank ten laste van [gedaagde] tot een bedrag van € 57.500,- conservatoir derdenbeslag doen leggen op de bankrekening van [gedaagde] bij de ING Bank N.V. Dit beslag is op 31 oktober 2016 betekend aan [gedaagde] .
2.18.
Bij exploot van 11 november 2016 heeft [eiser] met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag ten laste van [gedaagde] tot een bedrag van € 57.500,- conservatoir derdenbeslag doen leggen onder All Service Partner, de werkgever van [gedaagde] . Dit beslag is op 18 november 2016 betekend aan [gedaagde] .
2.19.
Op 14 november 2016 heeft [gedaagde] aangifte tegen [eiser] gedaan van “chantage/afpersing”.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert, na vermeerdering van eis, [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaren vonnis te veroordelen tot:
I. afgifte aan [eiser] van:
a. de hond;
b. een bruine koffer, inhoudende enige roerende zaken, waaronder de “slotschroeven” van de grafkist van de overleden moeder van [eiser] ;
c. een plastic krat, inhoudende enige roerende zaken, waaronder een drone, kleding, een memorydisk en een boek over belasting recht;
d. een printer/scanner zoals in bewaring gegeven;
alles binnen twee dagen na betekening van dit vonnis en op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,-;
II. betaling van € 53.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2016 tot de dag der algehele voldoening;
III. betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf tien dagen na vonnisdatum, alsmede met de nakosten indien en voor zover de proceskosten niet binnen tien dagen na vonnisdatum zijn voldaan;
IV. betaling van de beslagkosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij eigenaar is van de onder I genoemde hond en roerende zaken en dat hij deze aan [gedaagde] in bewaring heeft gegeven voor de tijd dat hij in Malta zou verblijven. [eiser] stelt verder dat hij aan [gedaagde] € 8.000,- heeft geleend, welk bedrag sinds 5 april 2016 opeisbaar is, zoals blijkt uit de schuldbekentenis. Tot slot stelt [eiser] dat [gedaagde] hem ten titel van schadevergoeding een bedrag van € 45.750,- is verschuldigd, uiterlijk op 8 mei 2016, zoals door haar is erkend in de schadevergoedingsakte.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I.
primair:voor recht verklaart dat de overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de verschillende ter beschikking gestelde bedragen zijn vernietigd op grond van dwaling, bedrog en/of misbruik van omstandigheden, althans deze overeenkomsten te vernietigen, althans
subsidiair:voor recht verklaart dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde] ;
II. [eiser] veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 18.856,-;
III. voor recht verklaart dat de hond in eigendom toebehoort aan [gedaagde] ;
IV. [eiser] veroordeelt in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten en de kosten van beslaglegging.
3.6.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat de door haar ondertekende schriftelijke documenten onder bedreiging, bedrog of door misbruik van omstandigheden van [eiser] tot stand zijn gekomen. Verder stelt [gedaagde] dat de door haar aan [eiser] overgemaakte bedragen zijn betaald uit hoofde van een geldlening dan wel onverschuldigd zijn betaald, zodat [eiser] gehouden is tot terugbetaling daarvan. Tot slot stelt [gedaagde] , zo begrijpt de rechtbank, dat [eiser] afstand heeft gedaan van de eigendom van de hond en dat zij door inbezitname vervolgens eigenaar is geworden.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Vordering tot afgifte
4.1.
[eiser] vordert afgifte van de hond en de onder 3.1 onder I genoemde roerende zaken op grond van bewaarneming dan wel revindicatie. [gedaagde] betwist dat partijen bewaarneming zijn overeengekomen en stelt dat [eiser] simpelweg is vetrokken naar het buitenland met achterlating bij haar van de hond en roerende zaken. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat partijen bewaarneming zijn overeengekomen of dat [gedaagde] dit redelijkerwijs zo heeft moeten begrijpen. Gelet op het daartegen gevoerde verweer, heeft [eiser] zijn stellingen op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd, zodat die stelling (en ook het ter zake gedane bewijsaanbod) wordt gepasseerd. Ter beoordeling resteert of de vordering tot afgifte op grond van revindicatie voor toewijzing in aanmerking komt.
4.2.
Ten aanzien van de hond wordt als volgt overwogen. Vast staat dat [eiser] eigenaar was van de hond en dat hij de hond bij [gedaagde] heeft achtergelaten, zonder geld achter te laten voor de verzorging van de hond. Niet is komen vast te staan dat partijen afspraken hebben gemaakt over de verzorging van de hond. Vast staat dat [gedaagde] de hond op 12 april 2016 naar het dierenopvangcentrum Amsterdam heeft gebracht en dat het dierencentrum contact heeft gezocht met [eiser] , maar geen gehoor van hem heeft gekregen. Onder deze omstandigheden heeft [gedaagde] redelijkerwijs mogen begrijpen dat [eiser] door het achterlaten van de hond zijn bezit heeft prijsgegeven met het oogmerk zich van de eigendom te ontdoen (conform artikel 5:18 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). [gedaagde] heeft de hond vervolgens in bezit genomen door deze op te halen bij het asiel en te betalen voor de opvangkosten en ook daarna (de kosten van) de verzorging op zich te nemen. Op grond van artikel 5:4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is zij daarmee eigenaar geworden van de hond. Dit betekent dat de gevorderde afgifte van de hond reeds daarom zal worden afgewezen.
4.3.
Ten aanzien van de koffer en kist met inhoud geldt dat mr. Plantenga ter comparitie heeft verklaard dat [gedaagde] deze bij haar op kantoor heeft laten bezorgen en dat deze bij haar kunnen worden opgehaald. Zodoende geldt dat [eiser] thans geen, althans onvoldoende belang meer heeft bij zijn vordering, aangezien hij de mogelijkheid had/heeft om de koffer en kist met inhoud (zoals die is afgegeven aan mr. Plantenga) op te (laten) halen (en de facto dus aan de vordering is voldaan). De vordering tot afgifte van de koffer en kist zal daarom worden afgewezen.
4.4.
Ten aanzien van de printer/scanner heeft [gedaagde] de stelling dat die eigendom is van [eiser] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. Dit houdt in dat [gedaagde] de printer/scanner zonder geldige titel houdt. De vordering tot afgifte van de printer/scanner zal daarom worden toegewezen. Aangezien [eiser] zelf niet in staat is om de printer/scanner in zijn bezit te ontvangen, zal de vordering worden toegewezen als in het dictum opgenomen. [gedaagde] zal daarbij een redelijke termijn worden gegund van twee weken na betekening van dit vonnis om aan de veroordeling te voldoen. De rechtbank ziet aanleiding om de gevorderde dwangsom af te wijzen. [gedaagde] is bereid gebleken tot afgifte van de overige roerende zaken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zij ook bereid is tot afgifte van de printer/scanner. Bovendien staat als onweersproken vast dat [gedaagde] als schoonmaakster werkzaam is en een minimaal inkomen geniet. Onder de gegeven omstandigheden, waarin [eiser] de printer/scanner bij [gedaagde] heeft achtergelaten en [eiser] deze thans ook niet zelf in zijn bezit kan nemen, alsmede gelet op de doorgaans geringe waarde van een (gebruikte) printer/scanner, acht de rechtbank het belang van [eiser] bij de gevorderde dwangsom onvoldoende om die toe te wijzen.
Schuldbekentenis
4.5.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] aldus, dat hij terugbetaling vordert van aan [gedaagde] geleende bedragen en dat hij zich ter onderbouwing van het bestaan van deze geldlening beroept op de schuldbekentenis (zie 2.10). [gedaagde] betwist dat [eiser] aan haar geld heeft geleend en betwist de juistheid van de in de schuldbekentenis neergelegde verklaring. Zij voert aan dat [eiser] de schuldbekentenis heeft opgesteld en zij die onder dwang van [eiser] met de hand heeft overgeschreven en ondertekend, zonder de inhoud daarvan te kennen.
4.6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ligt het op de weg van [eiser] om bewijs van zijn stellingen bij te brengen. Vooropgesteld wordt dat de schuldbekentenis een onderhandse akte is in de zin van artikel 158 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), welke door [gedaagde] geheel met de hand is geschreven. Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert een dergelijke akte ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. In beginsel dient dus te worden uitgegaan van de juistheid van de inhoud van de schuldbekentenis, te weten dat [gedaagde] uit hoofde van geldlening een bedrag van € 8.000,- aan [eiser] verschuldigd is. In gevolge artikel 151 lid 2 Rv staat tegen dit dwingend bewijs tegenbewijs open, dat volgens artikel 152 lid 1 Rv door alle middelen mag worden geleverd, tenzij de wet anders bepaalt. De mogelijkheid tegenbewijs tegen de akte te leveren is niet beperkt tot de stelling dat anders is verklaard dan in de akte is opgenomen. Het tegenbewijs kan ook betrekking hebben op de stelling dat de in de akte opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid (Hoge Raad 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:848). Voor het slagen van tegenbewijs is voldoende dat [gedaagde] de juistheid van de in de schuldbekentenis opgenomen verklaring ontzenuwt.
4.7.
De stellingen van [gedaagde] komen erop neer dat haar in de schuldbekentenis opgenomen verklaring niet overeenstemt met de waarheid, zodat zij tegenbewijs mag leveren tegen de juistheid van de schuldbekentenis. In dat verband doet zij een beroep op haar bankafschriften. Uit die bankafschriften, waarvan [eiser] de juistheid niet heeft weersproken, blijkt niet dat [eiser] ooit geld aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Uit die bankafschriften blijkt juist dat [gedaagde] in december 2015 (onder meer) een bedrag van in totaal € 8.800,- aan [eiser] heeft overgemaakt o.v.v. “to pay for a plot of land in Bulgaria for [gedaagde] ”, waarvan [eiser] thans stelt dat het een gift betreft. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat [gedaagde] in diezelfde periode dan wel binnen drie maanden na die overboeking een vergelijkbaar bedrag van [eiser] zou hebben geleend, en dat nog naast alle andere bedragen die [gedaagde] onder de noemer “teruggave geleend geld" aan [eiser] heeft overgemaakt. [eiser] heeft overigens ook geen verklaring kunnen geven waarvoor [gedaagde] het geld zou hebben geleend. De geloofwaardigheid van de schuldbekentenis wordt verder aangetast doordat daarin een terugbetalingstermijn voor het bedrag van € 8.000,- is opgenomen van één maand, terwijl als onweersproken vast staat dat [gedaagde] werkzaam is als schoonmaakster en een minimaal inkomen geniet. Dat [gedaagde] anderszins de middelen had of zou krijgen om genoemd bedrag binnen die termijn terug te betalen, acht de rechtbank voorshands onaannemelijk. [eiser] heeft weliswaar nog naar voren gebracht dat op korte termijn vermogen in Spanje vrij zou komen ten goede van [gedaagde] (als verklaring voor de korte terugbetalingstermijn), maar hij heeft die stelling niet onderbouwd en geen bewijsaanbod op dit punt gedaan. Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden, waarmee de inhoud van de schuldbekentenis niet strookt, heeft [gedaagde] de juistheid van de in de schuldbekentenis opgenomen verklaring ontzenuwd. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat [gedaagde] als verklaring voor het ondertekenen van de schuldbekentenis heeft gegeven dat zij dit onder druk (bedreiging) van [eiser] heeft gedaan. De rechtbank acht dit, mede gelet op het strafrechtelijk verleden van [eiser] (zie 2.1), in de gegeven omstandigheden niet onaannemelijk en consistent met de aangifte van [gedaagde] (zie 2.19).
4.8.
Het bewijs van de door [eiser] gestelde geldlening kan dan ook niet aan de schuldbekentenis worden ontleend. Blijkens het voorgaande heeft [eiser] ook anderszins onvoldoende bewijs geleverd of aangeboden van de gestelde geldlening. De gestelde geldlening is derhalve niet komen vast te staan, zodat het gevorderde bedrag van € 8.000,- zal worden afgewezen.
Schadevergoedingsakte
4.9.
[eiser] vordert een bedrag van € 45.750,- ten titel van schadevergoeding vanwege het beëindigen van [verklaring] . Ter onderbouwing van zijn stelling beroept [eiser] zich op de schadevergoedingsakte (zie 2.13) en op de [verklaring] verklaring (zie 2.2). Ter comparitie heeft [eiser] verder toegelicht dat partijen de gevorderde schadevergoeding zijn overeengekomen omdat [gedaagde] [verklaring] heeft beëindigd, zodat de door hem verrichte werkzaamheden - bestaande uit het opzetten van een marketingplan, de publiciteit en de automatisering - en de door hem gemaakte kosten tevergeefs zijn geweest, terwijl hij gedurende die periode bovendien geen andere werkzaamheden heeft kunnen verrichten.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat de schadevergoedingsakte - net als de schuldbekentenis - een onderhandse akte is, die door [gedaagde] geheel met de hand is geschreven, zodat ook deze tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de juistheid van de daarin neergelegde verklaring. Daarmee staat in beginsel, tot op het leveren van tegenbewijs, vast dat [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 45.750,- verschuldigd is als schadevergoeding voor het opheffen van [verklaring] . [gedaagde] betwist ook in dit verband dat haar verklaring overeenstemt met de werkelijkheid. Uit de stellingen van [gedaagde] begrijpt de rechtbank dat zij betwist dat zij verantwoordelijk was voor de activiteiten van [verklaring] , dat zij [verklaring] heeft beëindigd, dat zij of [eiser] voor [verklaring] werkzaamheden heeft verricht of kosten heeft gemaakt, dat [eiser] daarom schade heeft of kan hebben geleden en dat zij [eiser] wegens het sluiten van het bedrijf een schadevergoeding verschuldigd is. [verklaring] is op haar naam opgericht vanwege het strafrechtelijke verleden van [eiser] . Ook in dit verband heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij de tekst van de schadevergoedingsakte uit angst voor [eiser] heeft overgeschreven van een door hem opgesteld document zonder dat zij de inhoud daarvan kende.
4.11.
De stelling van [gedaagde] dat zij [verklaring] niet heeft opgeheven wordt ondersteund door de brief van de Kamer van Koophandel (zie 2.16) waarin staat dat er geen (althans onvoldoende) activiteiten waren binnen [verklaring] om inschrijving in het Handelsregister te rechtvaardigen en dat de Kamer van Koophandel daarom ambtshalve tot uitschrijving is overgegaan. Verder blijkt ook uit niets dat [gedaagde] tot opheffing van het bedrijf is overgegaan. Dat zij dat zou hebben gedaan, is dus onvoldoende komen vast te staan. Verder bestaat er geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van [eiser] dat hij gedurende een periode van zeven tot acht maanden werkzaamheden heeft verricht voor [verklaring] en dat hij daarvoor kosten heeft gemaakt. Deze stelling verdraagt zich bovendien moeizaam met de bevindingen van de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst (zie 2.15 en 2.16). Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , had van [eiser] mogen verwacht dat hij zijn stellingen op dit punt nader had onderbouwd bijvoorbeeld door het overleggen (of het wijzen op het bestaan) van facturen en andere stukken waaruit een en ander valt af te leiden. Bij gebreke daarvan neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [eiser] geen of geen noemenswaardige werkzaamheden voor [verklaring] heeft verricht. In dat verband valt niet in te zien, althans niet zonder nadere toelichting die ontbreekt, waarom [gedaagde] zich zou hebben verplicht om [eiser] een hoge schadevergoeding te betalen wegens opheffing van [verklaring] . Dit brengt de waarheid van de verklaring van [gedaagde] in de schadevergoedingsakte aan het wankelen. Daarbij slaat de rechtbank ook acht op het feit dat in de schadevergoedingsakte - gedateerd een maand na de datering van de schuldbekentenis - een betalingstermijn is opgenomen van één maand. Gelet op de hoogte van het bedrag (€ 45.750,-) en het feit dat vaststaat dat [gedaagde] als schoonmaakster slechts een minimaal inkomen verdient, maakt dit de juistheid van de inhoud van de schadevergoedingsakte - en een daarop gerichte (vrijwillige) wil van [gedaagde] - des te meer onwaarschijnlijk. De stellingen van [eiser] komen de rechtbank overigens ook tegenstrijdig voor. Zo stelt hij enerzijds dat partijen [verklaring] samen wilden opzetten en beiden partijen zouden inbrengen in de onderneming en dat [verklaring] op naam van [gedaagde] is gezet vanwege het criminele verleden van [eiser] . Anderzijds doet hij een beroep op de [verklaring] verklaring (zie 2.1), waarin [gedaagde] zou hebben verklaard dat alleen zij verantwoordelijk is voor alle activiteiten van [verklaring] . Gelet op al deze feiten en omstandigheden, ook in samenhang bezien met hetgeen ten aanzien van de (ongeloofwaardigheid van de) schuldbekentenis is overwogen, heeft [gedaagde] de juistheid van de in de schadevergoedingsverklaring neergelegde verklaring ontzenuwd.
4.12.
Aangezien [gedaagde] is geslaagd in het leveren van tegenbewijs tegen de inhoud van de schadevergoedingsakte, kan het bewijs van de door [eiser] gestelde verschuldigdheid van [gedaagde] van € 45.750,- aan schadevergoeding wegens opheffing van [verklaring] daaraan niet worden ontleend. De stelling dat [gedaagde] aan [eiser] schadevergoeding verschuldigd zou zijn, is anderszins onvoldoende onderbouwd en evenmin heeft [eiser] een (voldoende gespecificeerd) bewijsaanbod op dit punt gedaan. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
Beslagkosten
4.13.
Aangezien de vorderingen waarvoor [eiser] ten laste van [gedaagde] beslag heeft laten leggen, worden afgewezen, zal de in conventie gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de beslagkosten ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 79,- aan griffierecht en € 1.788,- (2 punten x tarief € 894,-) aan salaris advocaat, dus in totaal € 1.867,-. [eiser] zal eveneens worden veroordeeld in de nakosten, op de wijze zoals hierna in de beslissing vermeld.
in reconventie
Hond
4.15.
Aangezien in conventie is komen vast te staan dat de hond thans in eigendom toebehoort aan [gedaagde] (zie 4.2), zal de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht op dit punt worden toegewezen.
Terugbetaling € 18.856,-
4.16.
[gedaagde] vordert terugbetaling van de door haar op de bankrekening van [eiser] overgeboekte bedragen van in totaal € 18.856,- op grond van geldleningen dan wel onverschuldigde betaling.
4.17.
Ten aanzien van de overboeking van € 3.800,- gedaan op 18 december 2015 stelt [gedaagde] dat partijen hebben afgesproken dat dit geld zou worden aangewend voor de aankoop van een stuk bouwgrond in Bulgarije, om aldaar te gaan samenwonen in een door partijen te bouwen huis. [eiser] betwist dit en voert aan dat (onder meer) de betreffende overboeking een gift was, wijzend op de giftverklaring (zie 2.11). [gedaagde] betwist de juistheid van de inhoud van de giftverklaring en voert ook ten aanzien van de giftverklaring aan dat die onder druk van [eiser] is opgemaakt.
4.18.
De rechtbank begrijpt dat de stellingen van partijen op dit punt ook betrekking hebben op de overboeking van € 5.000,- die is gedaan op 17 december 2015, aangezien die overboeking met dezelfde omschrijving is gedaan, namelijk “to pay for a plot of land in Bulgaria for [gedaagde] ”, en die overboeking ook is opgenomen in de giftverklaring.
4.19.
Ook ten aanzien van de giftverklaring geldt dat dit een onderhandse akte is in de zin van artikel 156 lid 3 Rv, die ingevolge artikel 157 lid 2 Rv tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de juistheid van de daarin neergelegde verklaring. Daarmee staat in beginsel vast dat de voornoemde bedragen van in totaal € 8.800,- giften waren van [gedaagde] aan [eiser] en dat [eiser] deze bedragen niet hoeft terug te betalen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat [gedaagde] de juistheid van de in de giftverklaring neergelegde verklaring heeft ontzenuwd en is geslaagd in het leveren van tegenbewijs van de juistheid daarvan. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.20.
De omschrijving van de overboekingen sluiten aan bij de stelling van [gedaagde] , namelijk dat de overgeboekte bedragen bestemd waren voor de aankoop van een stuk grond in Bulgarije. Als onweersproken staat vast dat [eiser] bezig is geweest met de aankoop van grond in Bulgarije. Dat dit ten behoeve van [gedaagde] was, wordt ondersteund door de e-mailcorrespondentie met de Bulgaarse advocaat (zie 2.8 en 2.9), waarin [gedaagde] in februari 2016 heeft geschreven dat zij twee maanden eerder al het geld heeft overgemaakt voor de aankoop van grond en dat zij degene was die de grond zou kopen en betalen. Bovendien heeft [eiser] ook erkend dat [gedaagde] betrokken was bij de besprekingen over de mogelijke aankoop van grond. Blijkens de overgelegde bankafschriften heeft [gedaagde] op 10 december 2015 ook een bedrag van € 600,- overgemaakt aan “ [bedrijf 1] ” met de omschrijving “Full payment for all services delivered and to deliv to me and [eiser] re.buy land in Bulgaria (…)”. Dit alles ontzenuwt de juistheid van de giftverklaring, zowel voor zover daarin is verklaard dat de omschrijving bij de overboekingen incorrect is als voor de verklaring dat de overgeboekte bedragen een gift zijn. Ook hier geldt dat aan de geloofwaardigheid van de giftverklaring verder afdoet dat [gedaagde] als schoonmaakster slechts een minimaal inkomen geniet, zodat het niet voor de hand ligt dat zij een dergelijk bedrag zou schenken. Dit geldt te meer nu [eiser] stelt dat [gedaagde] in diezelfde periode € 8.000,- van hem heeft geleend en dit niet heeft terugbetaald, hetgeen zich niet verhoudt met de inhoud van de giftverklaring. De onderhandse akten waarop [eiser] zich beroept, zijn dus ook niet met elkaar (en evenmin met de vastgestelde feiten) verenigbaar. Gelet op al deze feiten en omstandigheden, ook in samenhang bezien met hetgeen verder ten aanzien van de (ongeloofwaardigheid van de) overige onderhandse aktes waarop [eiser] zich beroept is overwogen, heeft [gedaagde] de juistheid van de in de giftverklaring neergelegde verklaring ontzenuwd.
4.21.
Nu niet is komen vast te staan dat de overgemaakte bedragen ad € 3.800,- en € 5.000,- een gift waren, heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist dat de bedragen aan hem zijn overgemaakt voor de aankoop van een stuk grond voor [gedaagde] in Bulgarije. Aangezien thans vaststaat dat geen grond in Bulgarije is aangekocht en - zo begrijpt de rechtbank - [gedaagde] geen grond meer wenst aan te kopen in Bulgarije, houdt de rechtbank het ervoor dat [gedaagde] de opdracht aan [eiser] heeft ingetrokken en zal [eiser] de in dat kader overgemaakte bedragen van in totaal € 8.800,- aan haar moeten terugbetalen en daartoe worden veroordeeld.
4.22.
Ten aanzien van de overige overgemaakte bedragen, stelt de rechtbank voorop dat de stelplicht en bewijslast dat sprake was van geldlening en/of onverschuldigde betaling rust op [gedaagde] , die zich op de rechtsgevolgen van haar stelling beroept. [gedaagde] heeft haar stelling dat de overige overgemaakte bedragen onverschuldigd zijn betaald en/of dat die onder valse voorwendselen afhandig zijn gemaakt, niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Anders dan [gedaagde] betoogt, blijkt dit - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet uit de bankafschriften. Dit geldt te meer ten aanzien van de overgemaakte bedragen waar als omschrijving bij staat “teruggave geleend geld” of iets van gelijke strekking (in totaal € 4.990,-) en het op 4 januari 2016 overgemaakte bedrag van € 320,- met de omschrijving “expenditures repayment (onkosten) capeazul flyers hotel”. Deze omschrijvingen staan ook haaks op de stelling van [gedaagde] dat [eiser] de overgemaakte bedragen van haar heeft geleend. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [gedaagde] - zoals zij stelt - voor de genoemde omschrijvingen moest kiezen om een claim van de Belastingdienst op [eiser] te voorkomen. [eiser] betwist dat hij de overgemaakte bedragen van [gedaagde] heeft geleend. [gedaagde] heeft geen (concreet) bewijsaanbod gedaan voor haar stellingen op dit punt. Aangezien bij deze stand van zaken niet is komen vast te staan dat de overgeboekte bedragen aan [eiser] zijn geleend en/of zonder rechtsgrond zijn betaald, moet de vordering van [gedaagde] ten aanzien van deze bedragen worden afgewezen.
4.23.
De in de conclusie van antwoord in reconventie aangekondigde producties VI en VII bevinden zich niet in het dossier van de rechtbank. De ontbrekende productie VI heeft blijkens de stellingen van [eiser] betrekking op het gedeelte van de vordering in reconventie dat wordt afgewezen. De ontbrekende productie VII heeft betrekking op het gedeelte van de vordering van [eiser] dat in conventie wordt toegewezen. De goede procesorde vergt reeds daarom niet dat [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld deze producties alsnog over te leggen.
4.24.
Voor zover [gedaagde] meer subsidiair heeft gevorderd de rechtshandelingen te vernietigen en op grond daarvan terugbetaling van de overige overgemaakte bedragen vordert, heeft zij die vordering niet, althans onvoldoende, toegelicht, zodat de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.25.
Ingevolge het voorgaande zal van het door [gedaagde] gevorderde bedrag van € 18.856,- een bedrag van € 8.800,- worden toegewezen en zal het meerdere worden afgewezen.
Vernietiging
4.26.
Nu in conventie niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van (een overeenkomst) van geldlening als bedoeld in de schuldverklaring en/of een verplichting tot schadevergoeding als bedoeld in de schadevergoedingsakte en in reconventie niet is komen vast te staan dat sprake is van een gift als bedoeld in de giftverklaring, heeft [gedaagde] geen belang (meer) bij haar reconventionele vorderingen betreffende de vernietiging van de door [eiser] gestelde overeenkomsten. Haar vorderingen op dit punt zullen daarom worden afgewezen.
Onrechtmatige daad
4.27.
[gedaagde] vordert subsidiair een verklaring voor recht dat [eiser] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [gedaagde] heeft deze grondslag niet van een toelichting voorzien, zodat de vordering om die reden zal worden afgewezen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geldt daarnaast dat - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet duidelijk is wat haar belang is bij deze vordering.
Proceskosten
4.28.
[eiser] zal als de (gedeeltelijk) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 768,- (2 punten x tarief € 384,-) aan salaris advocaat. [eiser] zal tevens worden veroordeeld in de nakosten van deze procedure, als hierna onder beslissing vermeld.
4.29.
[gedaagde] vordert ook veroordeling van [eiser] in de beslagkosten, maar gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] ten laste van [eiser] beslag heeft laten leggen of ten aanzien van ten laste van [gedaagde] gelegde beslagen kosten heeft moeten maken. De gevorderde veroordeling zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte aan [eiser] van de printer/scanner die [eiser] bij haar heeft achtergelaten, door afgifte daarvan aan mr. F. van Schaik, binnen twee weken na betekening van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.867,-,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
verklaart voor recht dat de hond, hiervoor genoemd onder 2.6, in eigendom toebehoort aan [gedaagde] ,
5.6.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 8.800,- (achtduizend achthonderd euro),
5.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 768,-,
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de veroordelingen onder 5.6 en 5.7 uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.10.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.11.
verklaart de kostenveroordeling onder 5.10 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Brokkaar, rechter, bijgestaan door mr. W.A. Bree, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2017. [1]
*

Voetnoten

1.type: WAB