ECLI:NL:RBAMS:2017:7135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
13.751.583-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en detentieomstandigheden in Roemenië; niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie wegens overschrijding redelijke termijn

Op 12 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 23 augustus 2016, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel dat op 1 juni 2016 door de Roemeense autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Roemenië, was op dat moment gedetineerd in Nederland.

De rechtbank heeft de zaak meerdere keren behandeld, waarbij de detentieomstandigheden in Roemenië een belangrijk punt van discussie waren. In eerdere zittingen was vastgesteld dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Roemenië, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft herhaaldelijk om aanvullende informatie van de Roemeense autoriteiten gevraagd, maar deze informatie bleef uit.

Tijdens de zitting op 12 september 2017 heeft de rechtbank geconcludeerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de vordering was overschreden. De officier van justitie was niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het Europees aanhoudingsbevel. De rechtbank heeft de overleveringsdetentie opgeheven, waarmee de opgeëiste persoon niet langer in Nederland kon worden vastgehouden in afwachting van zijn overlevering aan Roemenië.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751.583-16
RK nummer: 16/5769
Datum uitspraak: 12 september 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 augustus 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 juni 2016 door
de Rechtbank Zărneşti(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag ] 1989,
zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is eerst behandeld op de openbare zitting van 20 oktober 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. H.W. van Eeuwijk, advocaat te ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft op de zitting van 20 oktober 2016 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Bij tussenuitspraak van 27 oktober 2016 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en geschorst, teneinde bij de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende informatie op te laten vragen.
Op de zitting van 10 november 2016 heeft de rechtbank de behandeling voortgezet in aanwezigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink en de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door een tolk in de Roemeense taal. De raadsman is niet verschenen. Een door hem ingediend verzoek tot aanhouding werd gemotiveerd afgewezen.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 10 november 2016 geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet van toepassing is en dat er is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Voorts heeft zij de beslissing over de overlevering uitgesteld in verband met haar eerder bij uitspraak van 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630) gegeven oordeel dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië sprake is van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Hierna: Handvest).
Op de zitting van 16 februari 2017 heeft de rechtbank de behandeling voortgezet in aanwezigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel, de opgeëiste persoon, zijn raadsman, mr. H.W. van Eeuwijk en een tolk in de Roemeense taal. Op die zitting is de beslissing tot uitstel gehandhaafd.
De rechtbank heeft het onderzoek opnieuw hervat op de zitting van 12 september 2017 in aanwezigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. van Asbroek, de opgeëiste persoon, zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam en een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat

3.1
Huidige stand van zaken
In de eerdergenoemde tussenuitspraak van 16 februari 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat met betrekking tot de mogelijke detentie van de opgeëiste persoon in Roemenië – met name gelet op de gevangenis in Codlea – het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest niet is weerlegd, zodat voor de opgeëiste persoon bij overlevering nog steeds een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat.
Thans beschikt de rechtbank over nieuwe informatie van de Roemeense autoriteiten, in de vorm van een brief van de Algemeen Directeur van het Nationale Bestuur van Penitentiaire Instellingen in Roemenië van 7 juli 2017.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de uitstelbeslissing te handhaven. Naar aanleiding van de brief van de Roemeense autoriteiten van 7 juli 2017 is door de officier van justitie op 21 juli 2017 gevraagd om een individuele garantie dat de opgeëiste persoon over een minimale persoonlijke ruimte van 3 m² zal beschikken in Roemenië. Op 29 augustus 2017 heeft de officier van justitie deze vraag nogmaals voorgelegd aan de Roemeense autoriteiten. Hoewel hierop geen antwoord is ontvangen, heeft de officier van justitie erop gewezen dat in een andere Roemeense zaak, waarbij sprake is van een
educational sentence, wel een individuele garantie is verstrekt. Hoewel die zaak vanwege het karakter van de opgelegde straf niet vergelijkbaar is met onderhavige zaak, bewijst het wel dat een individuele garantie mogelijk is. Nu gebleken is dat een individuele garantie mogelijk is, moet in onderhavige zaak nogmaals getracht worden om een dergelijke garantie te verkrijgen.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de procedure al lang loopt en de Roemeense autoriteiten hun kansen hebben gehad. De informatie van de Roemeense autoriteiten is altijd hoffelijk van toon en lijkt heel welwillend, maar feitelijk wordt er niets toegezegd, aldus de raadsman.
3.4
Oordeel van de rechtbank
In de brief van 7 juli 2017 heeft de Algemeen Directeur van het Nationale Bestuur van Penitentiaire Instellingen in Roemenië – kort gezegd – meegedeeld dat een algemene garantie voor over te leveren personen van een minimale persoonlijke ruimte van 3 m² niet kan worden gegeven, maar dat een dergelijke garantie in individuele gevallen eventueel wel zou kunnen worden gegeven (“
we express our availability to provide individual assurances as regards the provided imprisonment conditions”).
De officier van justitie heeft op 21 juli 2017 en 29 augustus 2017 verzocht om een individuele garantie. De Roemeense autoriteiten hebben hierop niet gereageerd. Nu van een individuele garantie zoals hiervoor bedoeld, niet is gebleken, is de
strong presumptionvan onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in Roemenië voor de opgeëiste persoon nog altijd niet weerlegd. De conclusie moet dan ook zijn dat de door de Roemeense autoriteiten verstrekte informatie het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon niet uitsluit. Het feit dat in een andere Roemeense overleveringszaak met betrekking tot een
educational sentencewel een individuele garantie is verstrekt, geeft geen aanleiding te veronderstellen dat hierop ook in onderhavige zaak concreet zicht is.

4.De redelijke termijn en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
Zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven, heeft de officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn nog niet is overschreden, nu uit een andere Roemeense zaak, waarbij sprake is van een
educational sentence, is gebleken dat een individuele garantie kan worden verstrekt. Dit geeft aanleiding om in onderhavige zaak nogmaals te proberen om een dergelijke garantie te verkrijgen.
4.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op 10 november 2016 de beslissing over de overlevering uitgesteld. Inmiddels zijn meer dan tien maanden verstreken en is meermaals – tevergeefs – om een individuele garantie verzocht. Bovendien is er geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat een dergelijke garantie in deze zaak alsnog (spoedig) zal worden verstrekt.
Onder verwijzing naar het uitgangspunt dienaangaande van de rechtbank, zoals uiteengezet in haar uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414) onder 5.3.3 en 5.4.3, is de rechtbank van oordeel dat dit betekent dat de redelijke termijn in het onderhavige geval is overschreden en dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

5.Beslissingen

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 september 2017.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze tussenuitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.