ECLI:NL:RBAMS:2017:7137

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
13.751849-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en detentieomstandigheden in Roemenië; niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 september 2017 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Roemeense verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de detentieomstandigheden in Roemenië. De rechtbank heeft in eerdere zittingen, waaronder op 1 november 2016 en 24 november 2016, de zaak behandeld en aanvullende informatie opgevraagd over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige vermoedens zijn van schending van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, wat betreft onmenselijke of vernederende behandeling in de Roemeense gevangenissen.

Tijdens de zitting op 12 september 2017 heeft de officier van justitie, mr. R. Vorrink, toegelicht dat de opgeëiste persoon zich niet heeft gemeld op het politiebureau, wat een schending van de schorsingsvoorwaarden inhoudt. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Roemeense nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Roemenië opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er nog steeds een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling bij overlevering.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. De officier van justitie heeft niet kunnen aantonen dat er voldoende vooruitgang is geboekt in het verkrijgen van een individuele garantie voor humane detentieomstandigheden. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB en de overleveringsdetentie opgeheven. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751849-16
RK-nummer: 16/7438
Datum uitspraak: 12 september 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 oktober 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 oktober 2016 door
the Bucharest Tribunal-2nd Criminal Law Division(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum] 1970,
laatstelijk opgegeven verblijfadres: [verblijfadres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 november 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Bij tussenuitspraak van 11 november 2016 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, teneinde bij de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende informatie op te vragen over de detentie-omstandigheden in Roemenië en in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon na zijn overlevering geplaatst zal worden, dit alles in het licht van het arrest van het Hof van Justitie inzake Aranyosi en Câldâraru (HvJ 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Câldâraru) en het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 20 oktober 2016 (EHRM (Grote Kamer), 7334/13): Muršić/Kroatië.
Op de zitting van 24 november 2016 heeft de rechtbank de behandeling voortgezet in aanwezigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Roemeense taal. Op die zitting is een tussenuitspraak gewezen waarbij het onderzoek is geschorst en de beslissing op het verzoek om overlevering is uitgesteld. Bij deze tussenuitspraak is geoordeeld dat de omschrijving van de feiten voldoet aan artikel 2 van de OLW en dat de lijstfeiten in redelijkheid door de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn aangekruist, zodat onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten achterwege moet blijven.
De overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is op de raadkamerzitting van 17 maart 2017 onder voorwaarden geschorst.
Het onderzoek is vervolgens hervat op de zitting van 11 april 2017 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich wederom doen bijstaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Roemeense taal. Bij tussenuitspraak van 25 april 2017 is het onderzoek ter zitting heropend en geschorst en heeft de rechtbank de beslissing tot uitstel gehandhaafd.
Mr. Korff heeft bij brief van 19 juli 2017 meegedeeld dat zij zich als advocaat van de opgeëiste persoon terugtrekt en dat er tot op dat moment geen nieuwe advocaat bekend is.
De rechtbank heeft het onderzoek opnieuw hervat op de zitting van 12 september 2017 in aanwezigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De officier van justitie heeft toegelicht dat getracht is de opgeëiste persoon op te roepen op het adres aan het [verblijfadres]. Daar heeft een bewoner verklaard dat de opgeëiste persoon niet op dat adres verblijft. De officier van justitie heeft tevens meegedeeld dat de opgeëiste persoon zich op 1 en 8 september 2017 niet meer gemeld heeft op het politiebureau, zoals hij zou moeten doen op basis van de schorsingsvoorwaarden.
De rechtbank ziet, gelet op deze procesgang, geen aanleiding de behandeling van de zaak (opnieuw) aan te houden om te trachten een advocaat aan de opgeëiste persoon toe te voegen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat

3.1
Huidige stand van zaken
In de eerdergenoemde tussenuitspraak van 25 april 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat met betrekking tot de mogelijke detentie van de opgeëiste persoon in Roemenië – met name gelet op de gevangenis in Jilava – het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest niet is weerlegd, zodat voor de opgeëiste persoon bij overlevering nog steeds een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat.
Thans beschikt de rechtbank over nieuwe informatie van de Roemeense autoriteiten, in de vorm van een brief van de Algemeen Directeur van het Nationale Bestuur van Penitentiaire Instellingen in Roemenië van 7 juli 2017.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de beslissing over de overlevering opnieuw uit te stellen. Naar aanleiding van de brief van de Roemeense autoriteiten van 7 juli 2017 is door de officier van justitie op 21 juli 2017 gevraagd om een individuele garantie dat de opgeëiste persoon over een minimale persoonlijke ruimte van 3 m² zal beschikken in Roemenië. Op 7 september 2017 heeft de officier van justitie deze vraag nogmaals voorgelegd aan de Roemeense autoriteiten. Hoewel hierop geen antwoord is ontvangen, heeft de officier van justitie erop gewezen dat in een andere Roemeense zaak, waarbij sprake is van een
educational sentence, wel een individuele garantie is verstrekt. Hoewel die zaak vanwege het karakter van de opgelegde straf niet vergelijkbaar is met onderhavige zaak, bewijst het wel dat een individuele garantie mogelijk is. Nu gebleken is dat een individuele garantie mogelijk is, moet in onderhavige zaak nogmaals getracht worden om een dergelijke garantie te verkrijgen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
In de brief van 7 juli 2017 heeft de Algemeen Directeur van het Nationale Bestuur van Penitentiaire Instellingen in Roemenië – kort gezegd – meegedeeld dat een algemene garantie voor over te leveren personen van een minimale persoonlijke ruimte van 3 m² niet kan worden gegeven, maar dat een dergelijke garantie in individuele gevallen eventueel wel zou kunnen worden gegeven (“
we express our availability to provide individual assurances as regards the provided imprisonment conditions”).
De officier van justitie heeft op 21 juli 2017 en 29 augustus 2017 verzocht om een individuele garantie. De Roemeense autoriteiten hebben hierop niet gereageerd. Nu van een individuele garantie zoals hiervoor bedoeld, niet is gebleken, is de
strong presumptionvan onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in Roemenië voor de opgeëiste persoon nog altijd niet weerlegd. De conclusie moet dan ook zijn dat de door de Roemeense autoriteiten verstrekte informatie het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon niet uitsluit. Het feit dat in een andere Roemeense overleveringszaak met betrekking tot een
educational sentencewel een individuele garantie is verstrekt, geeft geen aanleiding te veronderstellen dat hierop ook in onderhavige zaak concreet zicht is.

4.De redelijke termijn en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

4.1
Standpunt van de officier van justitie
Zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven, heeft de officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn nog niet is overschreden, nu uit een andere Roemeense zaak, waarbij sprake is van een
educational sentence, is gebleken dat een individuele garantie kan worden verstrekt. Dit geeft aanleiding om in onderhavige zaak nogmaals te proberen om een dergelijke garantie te verkrijgen.
4.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op 24 november 2016 de beslissing over de overlevering uitgesteld. Inmiddels zijn ruim negen maanden verstreken en is meermaals – tevergeefs – om een individuele garantie verzocht. Bovendien is er geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat een dergelijke garantie in deze zaak alsnog (spoedig) zal worden verstrekt.
Onder verwijzing naar het uitgangspunt dienaangaande van de rechtbank, zoals uiteengezet in haar uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414) onder 5.3.3 en 5.4.3, is de rechtbank van oordeel dat dit betekent dat de redelijke termijn in het onderhavige geval is overschreden en dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

5.Beslissingen

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 september 2017.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.