ECLI:NL:RBAMS:2017:7141

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
13/751544-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van onvoldoende bewijs en niet voldoen aan de eisen van de Overleveringswet

Op 12 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een overleveringszaak waarbij de officier van justitie een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) had ingediend. Deze vordering betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Franse autoriteiten op 5 november 2015. De opgeëiste persoon, geboren in 1977 in Frankrijk, was gedetineerd en had schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord. Tijdens de zittingen op 8 augustus en 5 september 2017 werd de behandeling geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen navraag te doen bij de Franse autoriteiten over de vermeende rol van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Ondanks herhaalde verzoeken om informatie, bleef de vraag omtrent de rol van de opgeëiste persoon onbeantwoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omschrijving van de feiten in het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. De officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon waren van mening dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat de benodigde informatie niet tijdig was verstrekt door de Franse autoriteiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanleiding was om de behandeling opnieuw aan te houden, gezien het verloop van de procedure en de inspanningen van het Internationaal Rechtshulp Centrum. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, omdat het EAB niet voldeed aan de wettelijke vereisten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751544-17
RK-nummer: 17/4122
Datum uitspraak: 12 september 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 juni 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 november 2015 door
the public prosecutor of the French Republic at Bobigny(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedatum] 1977,
ter zitting opgegeven adres: [adres],
thans gedetineerd in het Detentiecentrum [naam detentiecetrum],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 augustus 2017. De behandeling heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek.
De niet verschenen opgeëiste persoon heeft op 8 augustus 2017 schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht, heeft verklaard dat de opgeëiste persoon haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd namens hem het woord te voeren. Op 8 augustus 2017 is het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen navraag te doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit over:
  • de vermeende rol van de opgeëiste persoon bij de afzonderlijke strafbare feiten (in het licht van de lange pleegperiode);
  • de
De behandeling is voortgezet op de openbare zitting van 5 september 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. A. Oswald, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. Hilhorst. De opgeëiste persoon heeft zich tevens doen bijstaan door een tolk in de Franse taal. Op 5 september 2017 is het onderzoek geschorst tot 12 september 2017 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een antwoord te verkrijgen op de al eerder voorgelegde vraag omtrent de vermeende rol van de opgeëiste persoon bij de afzonderlijke strafbare feiten (in het licht van de omvangrijke pleegperiode).
De behandeling is voortgezet op de openbare zitting van 12 september 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. van Asbroek, de opgeëiste persoon, zijn raadsvrouw en een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van
the Investigating Judge at the First Instance Court of Bobignyvan 5 november 2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vijftien naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 27 juli 2017.

4.Genoegzaamheid

Zoals onder punt 1 al is beschreven, is de behandeling op 8 augustus 2017 en 5 september 2017 aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een antwoord te verkrijgen op de vraag wat de vermeende rol van de opgeëiste persoon bij de afzonderlijke strafbare feiten is (in het licht van de lange pleegperiode). Op 12 september 2017 is deze vraag nog niet beantwoord.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak nogmaals moet worden aangehouden om deze vraag beantwoord te krijgen. Het contact met de Franse autoriteiten verloopt moeizaam, maar uit de aanvullende informatie van 27 juli 2017 en de op 12 september 2017 verstrekte vertaling van het vonnis van de rechtbank in Colmar, blijkt wel dat de Franse autoriteiten welwillend zijn en dat de kans groot is dat de vereiste informatie alsnog wordt verstrekt. Wanneer de zaak opnieuw wordt aangehouden, verzet de officier van justitie zich niet tegen een schorsing per 12 september 2017, mede gelet op de beslistermijn van 90 dagen die verstrijkt op 17 september 2017.
De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de omschrijving van de feiten nog altijd niet genoegzaam is. Voor een nieuwe aanhouding van de zaak is geen ruimte omdat de Franse autoriteiten al meerdere mogelijkheden hebben gehad om de juiste informatie te verstrekken.
De rechtbank is met de raadsvrouw en de officier van justitie van oordeel dat de omschrijving van de feiten nog altijd niet voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW. De vraag omtrent de vermeende rol van de opgeëiste persoon bij de afzonderlijke strafbare feiten is na drie zittingen nog altijd niet beantwoord, ondanks de op 8 augustus 2017 geformuleerde en op 5 september 2017 herhaalde vraag van de rechtbank en de inspanningen van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) die vraag tijdig beantwoord te krijgen. De rechtbank ziet gelet op het verloop van de procedure onvoldoende aanleiding de behandeling van de zaak een derde keer aan te houden.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the public prosecutor of the French Republic at Bobigny(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 september 2017.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.