Op 12 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een overleveringszaak waarbij de officier van justitie een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) had ingediend. Deze vordering betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Franse autoriteiten op 5 november 2015. De opgeëiste persoon, geboren in 1977 in Frankrijk, was gedetineerd en had schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord. Tijdens de zittingen op 8 augustus en 5 september 2017 werd de behandeling geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen navraag te doen bij de Franse autoriteiten over de vermeende rol van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Ondanks herhaalde verzoeken om informatie, bleef de vraag omtrent de rol van de opgeëiste persoon onbeantwoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de omschrijving van de feiten in het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. De officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon waren van mening dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat de benodigde informatie niet tijdig was verstrekt door de Franse autoriteiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanleiding was om de behandeling opnieuw aan te houden, gezien het verloop van de procedure en de inspanningen van het Internationaal Rechtshulp Centrum. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, omdat het EAB niet voldeed aan de wettelijke vereisten.