ECLI:NL:RBAMS:2017:7270

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
13/650681-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor gewapende overval op een reisbureau met poging tot doodslag en afpersing

Op 5 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 21-jarige man, die op 15 november 2016 een gewapende overval heeft gepleegd op een reisbureau in Amsterdam-Zuidoost. De verdachte is veroordeeld tot 14 maanden jeugddetentie en een PIJ-maatregel. Tijdens de overval heeft hij met een vuurwapen geschoten op twee slachtoffers, die beiden verwondingen in hun armen opliepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet heeft geschoten, wat resulteerde in poging tot doodslag. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing, aangezien hij de aanwezigen bedreigde en geld eiste. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat heeft geleid tot de keuze voor jeugdstrafrecht in plaats van volwassenstrafrecht. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650681-16 (Promis)
Datum uitspraak: 5 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende op het adres: [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in ‘ [naam] ’.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 28 februari 2017, 24 mei 2017, 27 juli 2017 en 21 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M.C. van Nielen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzittingen van 27 juli 2017 en 21 september 2017 – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal of meerdere malen met een vuurwapen in de (rechter)arm, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een schotwond in de (rechter)arm en/of een (schamp)schotwond op de borst, door met dat opzet eenmaal of meermalen met een vuurwapen in de (rechter)arm, althans in het lichaam, van het voornoemde [slachtoffer 1] te schieten;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal of meermalen met een vuurwapen in de (rechter)arm, althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal of meerdere malen met een vuurwapen in de (linker)arm, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een schotwond in de (linker)arm (waarbij chirurgisch ingrijpen noodzakelijk was om de kogel te verwijderen), door met dat opzet eenmaal of meerdere malen met een vuurwapen in de (linker)arm, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 2] te schieten;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal of meermalen met een vuurwapen in de (linker)arm, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [naam reisbureau] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
- het pand van [naam reisbureau] heeft betreden en/of
- heeft geroepen 'Dit is een roofoverval, waar is het geld, waar is die rode box, ik ga schieten', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- (ondertussen) een vuurwapen heeft gericht op en/of heeft getoond aan voornoemde [slachtoffer 1] , en/of
- meermalen, althans eenmaal met dat vuurwapen heeft geschoten (in de richting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] )
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid,
en/of
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door met geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [naam reisbureau] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
- het pand van [naam reisbureau] heeft betreden en/of
- heeft geroepen 'Dit is een roofoverval, waar is het geld, waar is die rode box, ik ga schieten', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- (ondertussen) een vuurwapen heeft gericht op en/of heeft getoond aan voornoemde [slachtoffer 1] , en/of
- meermalen, althans eenmaal met dat vuurwapen heeft geschoten (in de richting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] )
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver, en/of munitie van categorie III, te weten meerdere patronen, voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard. Verdachte heeft tijdens de worsteling geschoten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die daardoor allebei door een kogel in een arm zijn geraakt. Door het wapen mee te nemen naar de overval en het ook te gebruiken heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het vuurwapen af zou gaan en dat een ander daardoor dodelijk zou kunnen worden getroffen.
Ook de feiten 3 en 4 kunnen bewezen worden verklaard. Verdachte heeft aan [slachtoffer 1] geld gevraagd, terwijl hij een vuurwapen toonde en op hem richtte. Het vuurwapen dat verdachte voorhanden had, was een revolver. Deze was voorzien van munitie.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Feit 2,g
een (gericht) schot op [slachtoffer 2] bij het eerste moment.
Er is onvoldoende bewijs dat verdachte op het moment dat hij zich achter het bureau bevond en [slachtoffer 2] onder het bureau vandaan kwam, een schot heeft gelost (het zogenaamde ‘eerste moment’, te onderscheiden van het tweede moment waarin tijdens de worsteling schoten zijn gelost). Zo er wel een schot is gelost kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze in de richting van [slachtoffer 2] heeft afgevuurd.
De ten laste gelegde poging tot doodslag, zware mishandeling dan wel poging tot zware mishandeling op [slachtoffer 2] kunnen daarom niet op dit moment worden gestoeld.
Ontbreken (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij het tweede moment.
Nadat de overval was mislukt is verdachte richting uitgang gerend, maar werd hij tegengehouden door [naam 1] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarbij heeft hij in paniek tweemaal richting de grond geschoten zonder zich rekenschap te geven van de consequenties voor hemzelf en de andere mannen. De kans dat hij daarbij zelf door een kogel geraakt zou worden was aanmerkelijk. Deze omstandigheid vormt een contra-indicatie voor het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat de mannen waarmee hij in gevecht was het leven zouden laten of zwaar gewond zouden raken. Verdachte moet daarom wegens het ontbreken van opzet worden vrijgesproken van de feiten 1 primair en 2 primair.
Geen zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgelopen schotverwondingen zijn niet als zwaar lichamelijk letsel aan te merken, zodat ook voor de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair vrijspraak moet volgen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, voor zover de bewezenverklaring ziet op de bedreigende woorden die verdachte na binnenkomst in het reisbureau heeft geuit. Door verdachte is echter geen geweld gebruikt en het wapen heeft hij gedurende het eerste te onderscheiden moment niet op [slachtoffer 1] gericht gehad.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Blijkens de bewoordingen van de tenlastelegging zien de in feit 2 genoemde poging tot doodslag (primair), zware mishandeling (subsidiair), dan wel poging daartoe (meer subsidiair) steeds op het door verdachte met een vuurwapen schieten in de linkerarm van [slachtoffer 2] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 2] tijdens de worsteling tussen verdachte en de drie mannen door verdachte in zijn linkerarm is geschoten, en aldus niet tijdens het eerder gelegen moment waarop [slachtoffer 2] de bureaustoel naar verdachte heeft gegooid. Het op deze laatstgenoemde situatie betrekking hebbend verweer kan daarom onbesproken blijven.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte tijdens zijn worsteling met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam 1] met een vuurwapen in de rechterarm van [slachtoffer 1] en in de linkerarm van [slachtoffer 2] heeft geschoten. Tijdens deze worsteling heeft verdachte enkele keren de controle over het wapen verloren, waarna hij het vervolgens weer heeft weten te bemachtigen. Verdachte heeft met opzet het wapen in ieder geval tweemaal afgevuurd. Het is immers uitgesloten dat het wapen per ongeluk is afgegaan nu met de betreffende ‘single action’ revolver voorafgaande aan elk schot een handeling, te weten het naar achteren halen van de hamer, moet worden verricht. Verdachte geeft zelf ook toe dat hij bewust heeft geschoten. Hij stelt dat hij naar de grond heeft geschoten. Ter zitting heeft verdachte nog toegelicht dat het tijdens de worsteling lastig was om de hamer van het wapen naar achteren te halen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door te schieten tijdens de worsteling met de drie mannen, een enorm risico heeft genomen dat één of meer van hen dodelijk gewond zouden raken. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn beiden in een arm geraakt, terwijl [slachtoffer 1] bovendien een schampschot op zijn borst heeft opgelopen. Wanneer de baan van de kogels slechts een fractie anders was geweest, was het voor hen mogelijk heel anders afgelopen. Verdachte moet zich van dit gevaar bewust zijn geweest, maar kennelijk was hem op dat moment er alles aan gelegen om te ontkomen en heeft hij de eventuele dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de koop toe genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door tijdens de worsteling te schieten voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gehad.
Dat verdachte door het schieten zelf eveneens een grote kans zou lopen om door een kogel uit dit wapen dodelijk gewond te raken, zoals door de raadsvrouw is betoogd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Op het moment dat verdachte de trekker van het wapen overhaalde had hij immers zelf de controle over dit wapen, zodat er vanuit kan worden gegaan dat hij dit wapen toen niet op zichzelf heeft gericht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en aan poging tot doodslag op [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
Verdachte is het reisbureau binnen gegaan en heeft vervolgens geroepen dat het een roofoverval betrof en dat hij geld en een rode box wilde hebben. Nadat hij achter de balie was gesprongen heeft hij een vuurwapen uit zijn zak gehaald en aldus aan de aanwezigen, waaronder [slachtoffer 1] , getoond. Verdachte heeft uiteindelijk niets buitgemaakt, maar is door de aanwezigen onder controle gebracht. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt een poging tot afpersing.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 15 november 2016 een revolver met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 15 november 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen in de rechterarm van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
op 15 november 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen in de linkerarm van voornoemde [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 15 november 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door met bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [naam reisbureau] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- het pand van [naam reisbureau] heeft betreden en
- heeft geroepen 'Dit is een roofoverval, waar is het geld, waar is die rode box, en
- een vuurwapen heeft getoond aan voornoemde [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
hij op 15 november 2016 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een revolver, en munitie van categorie III, te weten meerdere patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

6.1.
Standpunt verdediging
Beroep op noodweer
Verdachte heeft bij de onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde feiten uit noodweer gehandeld. Omdat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam 1] zelf de grenzen van noodweer(exces) hadden overschreden is hun handelen aan te merken als een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waartegen verdachte zich op zijn beurt weer mocht verdedigen. Verdachte heeft naar de grond geschoten en bewust niet op vitale lichaamsdelen van de mannen. Deze wijze van verdediging was proportioneel, omdat voor hem op dat moment geen andere mogelijkheden bestonden om aan het op hem uitgeoefende geweld te ontkomen.
6.2.
Standpunt officier van justitie
Verdachte is door de aanwezigen in het reisbureau op heterdaad aangehouden. In de daarop volgende worsteling bleef verdachte zich echter tegen zijn aanhouding verzetten en probeerde hij te vluchten. Het op verdachte toegepaste geweld was niet excessief of disproportioneel, nu hij was bewapend met een vuurwapen. Van zelfverdediging was geen sprake en een beroep op noodweer komt verdachte dan ook niet toe.
6.3.
Oordeel rechtbank
Verdachte heeft getracht om [slachtoffer 1] van het in het reisbureau aanwezige geld te beroven. Daarbij heeft hij woordelijke bedreigingen geuit en heeft hij een vuurwapen getoond. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam 1] hebben vervolgens geprobeerd om verdachte onder controle te brengen en het wapen van hem af te nemen. In plaats van zich van het wapen te ontdoen en zich over te geven heeft verdachte zich echter hevig verzet en heeft hij de macht over het wapen steeds willen behouden. Het door de [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam 1] op verdachte uitgeoefende geweld was in het licht van deze situatie gerechtvaardigd en aldus rechtmatig. De rechtbank is zodoende van oordeel dat geen
wederrechtelijkeaanranding van verdachte door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of [naam 1] heeft plaatsgevonden, waardoor verdachte zich reeds om deze reden niet met succes op noodweer kan beroepen. Het verweer wordt verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

7.1.
Standpunt verdediging
Beroep op noodweerexces.
Verdachte was in paniek en hij vreesde door de mannen te worden doodgeslagen. Als gevolg van de hevige gemoedsbeweging waarin hij verkeerde heeft hij bij zijn verdediging grenzen overschreden. Verdachte komt daarom een beroep op noodweerexces toe.
7.2.
Standpunt officier van justitie
Nu verdachte niet uit zelfverdediging heeft gehandeld, kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen.
7.3.
Oordeel rechtbank
De rechtbank heeft onder 6.3. geoordeeld dat geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of [naam 1] heeft plaatsgevonden. Deze omstandigheid sluit noodweerexces uit. De rechtbank verwerpt daarom het daartoe strekkende verweer van de verdediging.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie ziet geen heil in toepassing van het jeugdstrafrecht, zoals geadviseerd door de deskundigen R.A. Sterk en G.C.G.M. Broekman. In lijn met de adviezen van de reclassering en de deskundigen D. van Luijk en A.X. Rutten vordert zij toepassing van het volwassenstrafrecht. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Verdachte heeft te kennen gegeven niet mee te willen werken aan een door de deskundigen Van Luijk en Rutten geadviseerde TBS met voorwaarden. Om recidive te voorkomen rest nu alleen TBS met dwangverpleging.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest en tot TBS met dwangverpleging.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte dient volgens het jeugdstrafrecht te worden berecht. Verdachte maakt een onrijpe indruk en hij komt jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Anders dan Van Luijk en Rutten stellen, lijkt verdachte wel degelijk te profiteren van een pedagogische en/of groepsgerichte aanpak. In de JJI waar hij op dit moment verblijft, maakt hij stappen in zijn ontwikkelingsprofiel. Hij is gemotiveerd om te studeren en heeft inmiddels enkele examens met goed gevolg afgesloten. Bovendien is er wel degelijk een steunend familienetwerk.
Om het recidivegevaar terug te dringen heeft een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) de voorkeur boven TBS met voorwaarden. Het reeds ingezette traject, waar hij wel bij vaart, kan dan worden voortgezet.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een gewapende overval op een reisbureau gepleegd. Daarbij heeft hij geld geëist en heeft hij een revolver uit zijn zak gehaald en getoond. De drie in het reisbureau aanwezige mannen hebben vervolgens geprobeerd om verdachte te overmeesteren en het wapen van hem af te pakken. In de daarop volgende worsteling heeft verdachte tweemaal met de revolver geschoten, waarbij hij twee van de drie mannen in een arm heeft geraakt.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan bijzonder ernstige misdrijven. Uit de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en uit de ter terechtzitting door [slachtoffer 1] voorgelezen slachtofferverklaring blijkt de enorme impact van de feiten op het leven van de slachtoffers. Naast de lichamelijke gevolgen die beide slachtoffers hebben ondervonden van de kogelverwondingen, hebben zij als gevolg van het gebeuren psychische klachten ontwikkeld, die hen in hun dagelijkse leven beperken.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 augustus 2017 komt naar voren dat verdachte eerder voor misdrijven is veroordeeld, waaronder een straatroof gepleegd in 2013 en een ernstige bedreiging in 2011.
Over verdachte zijn diverse rapportages opgesteld, in het bijzonder:
- een psychiatrische rapportage d.d. 16 februari 2017, opgemaakt door G.C.G.M. Broekman;
- een psychologische rapportage d.d. 18 februari 2017, opgemaakt door R.A. Sterk;
- een psychiatrische rapportage d.d. 5 juni 2017, opgemaakt door A.X. Rutten;
- een psychologische rapportage d.d. 2 juni 2017, opgemaakt door D. van Luijk;
- een reclasseringsadvies d.d. 5 juli 2017, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering;
- een reclasseringsadvies (maatregelenrapport) d.d. 18 september 2017, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering;
- een perspectiefplan van Intermetzo JJI Lelystad d.d. 29 mei 2017, alsmede een aanvulling daarop van 19 september 2017.
Op grond van de psychiatrische en psychologische rapportages stelt de rechtbank vast dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, terwijl de laatste twee rapportages eveneens spreken over een reactieve hechtingsstoornis. Als gevolg daarvan adviseren de deskundigen om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rapporteurs zijn echter niet eensgezind waar het de vraag betreft of het volwassenenstrafrecht dan wel het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Broekman en Sterk pleiten voor jeugdstrafrecht en adviseren de PIJ-maatregel. Rutten en Van Luijk zien daarvoor te veel contra-indicaties en adviseren TBS met voorwaarden.
De reclassering heeft in het rapport van 5 juli 2017 geadviseerd tot toepassing van het volwassenenstrafrecht.
De reclassering heeft in het maatregelenrapport van 18 september 2017 een eventueel op te leggen TBS met voorwaarden vorm en inhoud gegeven, echter met een negatief advies om deze maatregel op te leggen. Verdachte heeft nauwelijks tot geen probleembesef en -inzicht en ziet de noodzaak van begeleiding en behandeling niet in. Hij heeft de voorwaarden niet onderschreven en de reclassering betwijfelt zeer sterk of verdachte in staat is om zich aan de voorwaarden te conformeren.
De behandelcoördinator van Intermetzo stelt dat verdachte over het algemeen een positieve indruk maakt binnen de groep en een positieve attitude aanneemt ten opzichte van school. Hij kan baat hebben bij behandeling binnen een JJI, met name vanwege zijn disharmonisch intelligentieprofiel, zijn goede aansluiting binnen de groep, de te bieden aandacht voor zijn ontwikkeling en de mogelijkheid tot onderwijs.
De rechtbank neemt de conclusie dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis over en acht verdachte voor de bewezen geachte feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
Uit de diverse rapportages leidt de rechtbank af dat verdachte een zeer belaste jeugd heeft gehad, over een beneden gemiddelde intelligentie beschikt en in sociaal-emotioneel opzicht onrijp is. Hij heeft een beperkt vermogen tot zelfreflectie en empathie en het is de vraag in hoeverre gevoelens van spijt of schuld doorleefd zijn. Hij heeft een sterke neiging tot externaliseren. Zijn probleembesef en ontvankelijkheid voor hulpverlening beperken zich tot praktische zaken. Een langdurige behandeling is, ook met het oog op het voorkomen van recidive, aangewezen.
Bij de vraag of al dan niet het jeugdstrafrecht moet worden toegepast is cruciaal of verdachte nog pedagogisch beïnvloedbaar is. Rutten, Van Luijk en de reclassering zijn hier negatief over, terwijl de deskundigen Broekman en Sterk, alsmede de behandelcoördinator bij Intermetzo op dit punt optimistischer zijn.
De rechtbank hecht grote waarde aan de indrukken van Intermetzo. De behandelaars aldaar maken verdachte elke dag mee en zij zien dat verdachte van zijn verblijf aldaar kan en wil profiteren. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze laatste kans moet worden gegeven, te meer nu het alternatief, volwassenstrafrecht en TBS met dwangverpleging, zoveel ingrijpender is. De rechtbank ziet aldus in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank stelt vast dat de onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de deskundigen in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Gelet op de ernst van de strafbare feiten en op het gegeven dat verdachte slechts in verminderde mate ontoerekeningsvatbaar is, acht de rechtbank, naast oplegging van genoemde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 14 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
 De benadeelde partij
[slachtoffer 1]vordert € 7.151,90 aan materiële schadevergoeding en € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met uitzondering waar het betreft de gevorderde schade ter zake van inkomstenderving, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw is van mening dat de gevorderde schade niet voor toewijzing in aanmerking komt. De schilder- en schoonmaakkosten zijn niet onderbouwd, het is niet gebleken dat de stoelen en het folderrek daadwerkelijk kapot zijn gegaan, terwijl bij de gevorderde inkomensschade veel vraagtekens kunnen worden gezet. Het is voorts niet gebleken dat de psychische klachten bij de benadeelde partij zodanig zijn dat sprake is van geestelijke schade.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gevorderde kosten voor verven, schoonmaak en meubilair heeft gemaakt. Gezien de enorme ravage in het reisbureau en de daar aanwezige bloedvlekken acht zij de gevorderde kosten voor verven en schoonmaak alleszins redelijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor zover de vordering ziet op de gevorderde inkomensschade. De behandeling van de vordering levert ten aanzien van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De rechtbank wijst aldus een bedrag van
€ 701,90aan materiële schadevergoeding toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
 De benadeelde partij
[slachtoffer 2]vordert € 353,47 aan materiële schadevergoeding en € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de marktwaarde en niet de vervangingswaarde bepalend is voor de hoogte van het schadebedrag van de beschadigde kleding. Het schadebedrag moet daarom worden gematigd. Voorts komt het eigen risico van de ziektekostenverzekering voor rekening van de benadeelde partij. De behandeling van de gevorderde immateriële schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en [slachtoffer 2] moet daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 primair en 3 bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
Zij zal de gevorderde materiële schade ter zake de beschadigde kleding in z’n geheel toewijzen. De kleding was zeer kort voor het gebeuren aangeschaft, zodat bij de berekening van de schade van de nieuwwaarde kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet voorts niet in waarom het eigen risico van de ziektekostenverzekering ten laste van de benadeelde partij moet komen, nu dit bedrag immers een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. Ook deze schade wijst de rechtbank daarom toe.
De rechtbank wijst aldus een bedrag van
€ 353,47aan materiële schadevergoeding toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
poging tot afpersing;
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt daarnaast op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 1], toe tot
€ 4.701,90(vierduizend zevenhonderd en één euro en negentig cent)(materiële schade € 701,90, immateriële schade € 4.000,-). Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 november 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 4.701,90 (vierduizend zevenhonderd en één euro en negentig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 november 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2], toe tot
€ 4.353,47(vierduizend driehonderddrieënvijftig euro en zevenenveertig cent)(materiële schade € 353,47, immateriële schade € 4.000,-). Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 november 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 4.353,47 (vierduizend driehonderddrieënvijftig euro en zevenenveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 november 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Edgar, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2017.