Op 19 april 2016 is de veroordeelde door de rechtbank te Amsterdam veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. De rechtbank heeft bevolen dat, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk. Het Openbaar Ministerie heeft op 1 december 2016 de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevolen en hiervan aan de veroordeelde kennis gegeven. De kennisgeving van dit bevel tot tenuitvoerlegging is op 16 december 2016 aan de veroordeelde toegezonden.
De veroordeelde heeft bezwaar aangetekend tegen het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Tijdens de openbare terechtzitting op 24 januari 2017 heeft de politierechter de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsvrouw mr. M. Schwab gehoord. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de veroordeelde persoonlijke belangen heeft bij het niet omzetten van de taakstraf in vervangende hechtenis, omdat hij baat heeft bij schuldhulpverlening en hulp van een GGZ-psycholoog. De officier van justitie heeft gevorderd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en het aantal dagen vervangende hechtenis te bepalen op 14 dagen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren heeft verricht, aangezien hij slechts 49 uren heeft gewerkt. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de veroordeelde vrijpleiten van het niet verrichten van de taakstraf. De rechtbank heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard, waardoor het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis kan worden uitgevoerd. De duur van de vervangende hechtenis is vastgesteld op 14 dagen, rekening houdend met de reeds verrichte uren van de taakstraf.