ECLI:NL:RBAMS:2017:7385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
13/751645-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk in verband met strafrechtelijk onderzoek

Op 28 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 20 juli 2017, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 10 juli 2017 door het Parket van de Procureur van de Republiek te Parijs was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Haïti in 1983, was op dat moment gedetineerd in Nederland zonder vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 14 september 2017 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verdediging werd verzorgd door mr. E.G.S. Roethof en mr. J.S.W. Boorsma.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, namelijk deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen, voldoen aan de eisen van de OLW. De opgeëiste persoon heeft zijn onschuld betoogd, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verweer onvoldoende was om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk in overweging genomen, waarbij werd verwezen naar eerdere uitspraken en rapporten van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering. De rechtbank concludeerde dat de garantie van de Franse autoriteiten dat de opgeëiste persoon niet in Nîmes zal worden geplaatst, voldoende was om aan te nemen dat er geen strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zou zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering werd toegestaan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. A.J. Dondorp en de rechters mrs. M. van Mourik en B. Poelert, in aanwezigheid van griffier mr. J.B.C. van der Veer. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751645-17
RK-nummer: 17/4691
Datum uitspraak: 28 september 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 juli 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juli 2017 door het Parket van de Procureur van de Republiek te Parijs (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Haïti) op [geboortedatum] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Detentiecentrum [naam detentiecentrum],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 september 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. E.G.S. Roethof, kantoorgenoot van zijn raadsman, mr. J.S.W. Boorsma, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Surinaamse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding uitgereikt op 7 juli 2017 door de ondervoorzitster belast met oonderzoeken in de Rechtbank van Grote Aanleg te Parijs.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
en
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft daartoe ter zitting naar voren gebracht dat hij na de pleegperiode van de feiten die hem thans verweten worden nog in Frankrijk is aangehouden en weer vrijgelaten en een kopie overgelegd van een brief van de getuige die bij de politie in Frankrijk belastend over hem had verklaard waarin deze zijn verklaring weer heeft ingetrokken. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank evenwel zowel afzonderlijk als tezamen onvoldoende om te kunnen aantonen dat hij de feiten onmogelijk kan hebben gepleegd.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Detentieomstandigheden

De raadsman heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 30 mei 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) waarin de rechtbank – kort gezegd – heeft geoordeeld dat het rapport van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) over Frankrijk van 7 april 2017 bewijzen bevat dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in Frankrijk worden gedetineerd in de huizen van bewaring van Fresnes, Nîmes en Villepinte, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Daarnaast heeft de raadsman verwezen naar hiervoor genoemde rapport van het CPT en heeft hij een Engeltalig nieuwsbericht van de website en.rfi.fr, een Franstalig artikel uit de
Journal Officiel de la République Françaisevan 14 december 2016 en een factsheet van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van april 2017 overgelegd, welke documenten alle betrekking hebben op de overbevolking in de detentiecentra in Frankrijk. De enkele garantie dat de opgeëiste persoon niet in het detentiecentrum van Nîmes zal worden geplaatst is dan ook niet voldoende, aldus de raadsman.
De officier heeft gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 augustus 2017,inmiddels gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBAMS:2017:6648, onder meer geoordeeld dat, gelet op bij brief van 25 juli 2017 door de Franse autoreiten verstrekte informatie ten aanzien van de detentieinstellingen van Fresnes en Villepente niet langer kan worden gezegd dat sprake is van een te beperkte individuele ruimte waardoor een reëel gevaar bestaat dat detentie in deze inrichtingen in strijd komt met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
Bij e-mailbericht van 9 september 2017 heeft de
Vice-procureur section A2 parquet de Parishet volgende meegedeeld: “
I, the undersigned, hereby state that in case of surrender to France pursuant tot the EAW’s issued against him, Mr. [opgeëiste persoon] would be incarcerated in one of the prisons of the Paris region and under no circumstance in Nîmes”.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande worden geoordeeld dat, nu er een uitdrukkelijke garantie is gegeven door de Franse autoriteiten dat de opgeëiste persoon na overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van het EAB niet zal worden gedetineerd in de detentieinstelling van Nîmes, in zijn geval geen sprake zal zijn van een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie.
Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de overige door de raadsman aangehaalde stukken geen objectieve , betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens die haar zouden nopen niet uit te gaan van het vertrouwen dat de detentieomstandigheden in Frankrijk (op andere plaatsen dan in Nimes) met het Handvest in overeenstemming zijn. De rechtbank verwijst naar het door het Europese Hof van Justitie in zijn arrest van 5 april 2016 (Aranyosi en Caldararu, C-404/15 en C-659/15 PPU) gegeven toetsingskader.
De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Overig verweer

De opgeëiste persoon heeft verwezen naar eerdere ervaringen in Frankrijk en voorts naar de persoonlijke omstandigheden van hemzelf en zijn vriendin. De rechtbank heeft hier kennis van genomen. Echter bevat een en ander geen grond tot weigering van het EAB.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur van de Republiek te Parijs (Frankrijk) ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2017.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.