Op 28 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden, waarvan nog één jaar, vijf maanden en 28 dagen resteert. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Polen, was gedetineerd in Nederland en heeft de Poolse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 14 september 2017 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn raadsman, mr. Y. Tamer, voerde verweer aan tegen de overlevering op basis van de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de juiste wijze was gedagvaard voor de zitting die leidde tot zijn veroordeling in Polen. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting waar de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf aan de orde was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen evidente tegenstrijdigheid was tussen de feiten waarvoor overlevering werd verzocht en de strafbare feiten zoals vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Polen kan ondergaan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.