3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon nooit op de hoogte is gesteld van de behandeling van de zaak in hoger beroep. Ook heeft de opgeëiste persoon de “
ex officio” optredende advocaat niet gemachtigd om zijn verdediging op de zitting in hoger beroep te voeren. Dat deze advocaat hoger beroep en een beroepschrift heeft ingediend, wil nog niet zeggen dat de opgeëiste persoon de advocaat ook daadwerkelijk heeft gemachtigd om op de zitting in hoger beroep zijn verdediging te voeren. Vlak na het uitzitten van zijn detentie, te weten in juli 2013, is de opgeëiste persoon naar Nederland vertrokken en heeft hij verder geen contact meer met de advocaat gehad. Hij is verder nooit op de hoogte gesteld van de zitting in hoger beroep. De overlevering moet op grond van artikel 12 van de OLW worden geweigerd. Subsidiair dient de behandeling van de vordering aangehouden te worden voor het geven van een verzetgarantie.
De officier van justitie heeft gemotiveerd betoogd dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW niet aan de orde is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 12, aanhef en onder b, van de OLW wordt overlevering niet toegestaan als het EAB betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, tenzij in het Europees aanhoudingsbevel is vermeld dat, overeenkomstig de procedurevoorschriften van uitvaardigende lidstaat de verdachte op de hoogte was van de behandeling ter terechtzitting en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd.
Bij arresten van 10 augustus 2017 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Tupikas en Zdziaszek (C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 en C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629) geoordeeld dat het bij de toetsing van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ - aan welke bepaling artikel 12 van de OLW uitvoering beoogt te geven - gaat om de onherroepelijke laatste beslissing over de schuldigverklaring en/of de uiteindelijke vaststelling van de straf.
Op grond van de verklaring van de opgeëiste persoon dat hij tegen het vonnis in eerste aanleg hoger beroep heeft ingesteld, heeft het Openbaar Ministerie op 23 augustus 2017 nadere informatie over de verdediging van de opgeëiste persoon in hoger beroep gevraagd.
Op 28 augustus 2017 hebben de Poolse justitiële autoriteiten hierover nadere informatie verstrekt. Deze informatie houdt het volgende in:
“Issuing the final sentence in the case file reference number II K 387/13, the District
Court in Torun, based on the factual and legal assessment and taking into consideration
aggravating and exonerating evidence, decided that [opgeëiste persoon] was guilty of the deeds
charged to him in the scope determined in the sentence.
[opgeëiste persoon] had the attorney ex officio already in the preparatory proceedings
and in the Court of the first Instance. The attorney, acting in the name of the convict
submitted, firstly, the request for the statement of reasons of the judgement be drawn up in
writing and then appealed from the sentence. In the assessment of the Court, it was the result
of the agreement concluded with his client, with whom the attorney contacted already in
prison, before the District Court in Torun issued the sentence. The attorney was present at
court during the appeal trial before the court of the second instance.”
Uit deze informatie leidt de rechtbank af dat de advocaat van de opgeëiste persoon na overleg en contact met deze toegevoegde advocaat hoger beroep en een beroepschrift heeft ingediend, dat hij op de zitting in hoger beroep de verdediging heeft gevoerd en dat het
Regional Courtvoor de behandeling heeft vastgesteld dat de raadsman daartoe door de opgeëiste persoon was gemachtigd.
De rechtbank concludeert dan ook dat de opgeëiste persoon in het proces in hoger beroep is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigd advocaat. Dat deze advocaat “ex officio” was benoemd doet aan die machtiging niet af. De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW niet aan de orde is. Het verweer wordt verworpen.