ECLI:NL:RBAMS:2017:7557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
13/665074-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens oplichting en diefstal door middel van babbeltruc

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2017, is de verdachte beschuldigd van meerdere feiten van oplichting en diefstal door middel van een babbeltruc. De tenlastelegging omvat onder andere oplichting in vereniging van zes personen en diefstal door middel van een valse sleutel, gepleegd in de periode van 30 december 2016 tot en met 12 januari 2017 in Amsterdam. De verdachte deed zich voor als pakketbezorger en dwong slachtoffers, vaak ouderen of fysiek beperkten, om geld te pinnen voor de ontvangst van een pakketje. Na het pinnen ontvreemde hij de pinpassen en geldbedragen van de slachtoffers.

Tijdens de zitting op 3 oktober 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. E. Bruijn, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij onder andere camerabeelden, telecomgegevens en herkenningen door verbalisanten zijn meegenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de feiten 1 en 2, maar heeft de verdachte vrijgesproken van feit 6, wegens onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met inachtneming van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens zijn er vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen gelast. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de rol van de verdachte in de overwegingen meegenomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/665074-17
Datum uitspraak: 17 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
verblijvende op het adres [adres 1] ,
thans verblijvende in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. Hoogerheide en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E. Bruijn naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (13/665034-17).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. oplichting in vereniging van zes personen in de periode 30 december 2016 tot en met 12 januari 2017 in Amsterdam, door zich voor te doen als pakketbezorger waarbij voor ontvangst van het pakket een bedrag moest worden gepind met een (niet werkend) ‘pinapparaat’ en de aangevers werden bewogen tot afgifte van een geldbedrag en/of hun pinpas;
2. diefstal in vereniging van geldbedragen toebehorende aan zes personen, door middel van een valse sleutel, in de periode van 30 december 2016 tot en met 12 januari 2017 in Amsterdam;
3. poging tot oplichting in vereniging van een persoon op 5 januari 2017 in Amsterdam, door zich voor te doen als postbode waarbij voor ontvangst van het pakket een bedrag moest worden gepind met een (niet werkend) ‘pinapparaat’;
4. oplichting in vereniging van twee personen op 28 december 2016 en 8 februari 2017 in Amsterdam, door zich voor te doen als pakketbezorger waarbij voor ontvangst van het pakket een bedrag moest worden gepind met een (niet werkend) ‘pinapparaat’ en de aangevers werden bewogen tot afgifte van een geldbedrag en/of hun pinpas;
5. diefstal in vereniging van geldbedragen, toebehorende aan twee personen, door middel van een valse sleutel op 28 december 2016 en 8 februari 2017 in Amsterdam;
6. poging tot oplichting in vereniging van twee personen op 2 februari 2017 in Amsterdam, door zich voor te doen als posttbezorger waarbij voor ontvangst van het pakket een bedrag moest worden gepind met een (niet werkend) ‘pinapparaat’.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
De rechtbank leidt uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting met betrekking tot de ten laste gelegde feiten het volgende af.
Naar aanleiding van een viertal aangiften van oplichting door middel van een babbeltruc is op 10 januari 2017 onderzoek 13Fairborn gestart. Opvallend is dat volgens deze vier aangevers de dader telkens een ‘pakketbezorger’ is. De slachtoffers – veelal op hogere leeftijd of fysiek beperkt – worden bezocht door een pakketbezorger die de slachtoffers een pakketje aanbiedt. De slachtoffers moeten voor de ontvangst van het pakketje een laag bedrag aan portokosten pinnen door middel van een mobiel pinapparaat. Na het (zogenaamde) pinnen loopt de ‘pakketbezorger’ met een smoes weg met de pinpas van het slachtoffer. Zeer korte tijd later is geld opgenomen van de rekening van de slachtoffers.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar haar op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat verdachte op grond van de in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden veroordeeld voor alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van feit 6 (poging tot oplichting in vereniging van twee personen op 2 februari 2017 in Amsterdam). Hoewel de aangiften van deze twee slachtoffers overeenkomen met de aangiften in de andere aan verdachte ten laste gelegde feiten, is er ten aanzien van feit 6 te weinig ondersteunend bewijs dat verdachte in deze zaken de dader is geweest, aldus de officier.
De officier van justitie baseert zich onder meer op de aangiften, de modus operandi, de camerabeelden van de pintransacties, de zes verbalisanten die verdachte onafhankelijk van elkaar op die camerabeelden herkennen, een bij verdachte in beslag genomen jas en rugzak die in een van de zaakdossiers door degene die geld heeft gepind (de pinner) worden gedragen en het feit dat de telefoon van verdachte samen met de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte] telkens uitpeilt in de buurt van zowel de woning van de aangevers als de gebruikte pinautomaten. De officier van justitie is van mening dat sprake is van een dermate specifieke handelswijze van de daders, dat de bewijsmiddelen in de ene zaak kunnen dienen als schakelbewijs ter ondersteuning van een bewezenverklaring in de andere ten laste gelegde zaken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Hij is van mening dat in alle zaken afzonderlijk sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte bij deze feiten betrokken is geweest. De samenhang tussen de verschillende zaken in combinatie met enig steunbewijs is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Er moet wel het een en ander concreet kunnen worden bewezen verklaard, aldus de raadsman.
Verdachte heeft verklaard dat hij het telefoonnummer dat aan hem wordt toegeschreven niet kent en heeft tevens stellig ontkend dat hij medeverdachte [medeverdachte] kent. De camerabeelden die zouden ondersteunen dat verdachte diverse malen samen met [medeverdachte] geld heeft gepind zijn onduidelijk. Ook is het gegeven dat in de woning van verdachte kleding is aangetroffen die overeenkomsten vertoont met de kleding van de pinner onvoldoende om aan te nemen dat verdachte verantwoordelijk is voor de babbeltrucs en de pintransacties. De door de aangevers opgegeven signalementen wisselen sterk en komen niet altijd overeen met het uiterlijk van verdachte. Er zijn voorts onvoldoende aanwijzingen dat sprake is geweest van medeplegen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 6 ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman van verdachte niet bewezen wat onder 6 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.4.2
Het oordeel over het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde als volgt.
Schakelbewijs en modus operandiUit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 11 januari 2000,
NJ2000, 194) volgt dat het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakelbewijs) is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
In onderhavige zaak dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het bewijs voor het ene ten laste gelegde feit als schakelbewijs kan dienen voor een ander ten laste gelegd feit. De aan de rechtbank voorgelegde zaken vertonen de volgende overeenkomsten.
Alle aangevers zijn op hogere leeftijd of hebben zichtbaar fysieke beperkingen. Zij zijn allen woonachting in de omgeving Amsterdam-West. Zij hebben verklaard dat een man bij hen aanbelde die zich voordeed als een pakketbezorger. Voor het ontvangen van het pakketje moesten de aangevers een klein bedrag aan portokosten betalen. Deze betaling kon alleen door middel van een pintransactie worden verricht, aldus de pakketbezorger. De pinpas van de aangevers is in een pinapparaat gestopt of achter een mobiele telefoon gehouden, waarna aangevers hun pincode moesten intoetsen. Hierna verliet de pakketbezorger met een smoes de woning en nam de pinpas mee. Korte tijd daarna is geld van de rekening van aangevers gepind.
De rechtbank is van oordeel dat deze modus operandi niet zodanig specifiek is dat enkel op grond daarvan de betrokkenheid van verdachte in alle ten laste gelegde zaken kan worden aangenomen. De hiervoor omschreven handelswijze is niet exclusief door verdachte gehanteerd. Uit bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 15 september 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:6198) blijkt dat ook anderen dan verdachte en zijn medeverdachte op precies deze wijze slachtoffers op hogere leeftijd een pinpas en geld afhandig hebben gemaakt. Anders dan de verdediging heeft betoogd, beschouwt de rechtbank de aan haar voorgelegde zaken wel als één geheel. De zaken vertonen immers duidelijke overeenkomsten en de bewijsmiddelen in de afzonderlijke zaken kunnen niet altijd separaat worden beoordeeld. Zij overweegt daartoe als volgt.
Herkenning camerabeelden en in beslag genomen goederenBlauwe rugtasOp camerabeelden bij diverse pintransacties is duidelijk een blauwe rugtas met een bruinkleurige bodem zichtbaar die door de pinner wordt gedragen. Zaaksdossier 3 bevat camerabeelden van de Albert Heijn, die vlakbij de pinautomaat aan de Admiraal de Ruyterweg is gevestigd. Op deze camerabeelden is een manspersoon te zien die een blauwe rugtas met een bruinkleurige bodem draagt. Zes verbalisanten relateren dat zij deze persoon herkennen als zijnde verdachte. Zaaksdossier 1 bevat camerabeelden van een particuliere camera in de [adres te plaats 2] en camerabeelden bij de pinautomaat aan de [straat] . Op die beelden is eveneens een persoon te zien die een blauwe rugtas draagt. Verbalisant [verbalisant] relateert dat de blauwe rugtas meerdere overeenkomsten vertoont met de blauwe rugtas die te zien is op de camerabeelden uit zaaksdossier 3. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is een daarop gelijkende blauwe rugtas aangetroffen.
KledingIn de woning is voorts een aantal kledingstukken aangetroffen dat grote gelijkenissen vertoont met de door de pinner gedragen kleding op de camerabeelden in verschillende zaakdossiers. Zo is een donkerkleurige jas, merk ‘Add’, met een aantal opvallende kenmerken aangetroffen. De jas heeft horizontale strepen ter hoogte van de schouders, verticale strepen op de rug, borstzakken met een drukknoop, een rits op de rechterzijde van de borst, een blok met horizontale streepjes op de mouwen ter hoogte van de bovenarm en een logo op de linkermouw ter hoogte van de bovenarm. Deze jas komt sterk overeen met de jas die wordt omschreven in onder andere zaaksdossiers 3 en 5. In zaaksdossier 3 is verdachte door zes verbalisanten als zijnde de pinner herkend.
SchoenenIn de woning van verdachte is tevens een paar schoenen, merk Dior Homme, aangetroffen. Het paar schoenen heeft een aantal opvallende kenmerken, namelijk een lichtkleurige hiel, een metalen vetertag en metalen veterringen. Op de camerabeelden in zaaksdossiers 7 en 14 is te zien dat de pinner schoenen draagt met een lichtkleurige hiel, lichtkleurige veterringen en vetertag.
TelecomEr is voorts onderzoek gedaan naar telefoonnummers die verdachte in gebruik zou hebben. Uit Top600-informatie die betrekking heeft op verdachte blijkt dat de telefoonnummers [telefoonnummer 1] (# [telefoonnummer 1] ) en [telefoonnummer 2] (# [telefoonnummer 2] ) zouden toebehoren aan verdachte. Het telefoonnummer # [telefoonnummer 1] heeft gekoppeld gezeten aan IMEI-nummer [imei-nummer 1] . Uit de historische gegevens van dit IMEI-nummer blijkt dat onder andere het telefoonnummer [imei-nummer 2] (# [imei-nummer 2] ) hieraan gekoppeld heeft gezeten. Daarnaast noemt de gebruiker van het telefoonnummer # [imei-nummer 2] in een telefoongesprek op 24 februari 2017 zijn naam en omschrijft hij zichzelf. De gebruiker van het andere telefoonnummer vraagt namelijk: ‘Wie is dit?’, waarop de gebruiker van het telefoonnummer # [imei-nummer 2] antwoordt: ‘ [verdachte] . Ikke van de buurt, [verdachte] , rood, blond, [fonetisch] weet je wie?’
De raadsman van verdachte heeft betwist dat het telefoonnummer # [imei-nummer 2] aan verdachte toebehoort, maar het bovenstaande maakt voldoende aannemelijk dat verdachte de gebruiker is van dit telefoonnummer. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Het telefoonnummer # [imei-nummer 2] heeft ten tijde van de babbeltrucs en het pinnen in de zaken 1, 3, 4, 5, 7, 9 en 2 meermalen contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (# [telefoonnummer 3] ). Uit de historische gegevens van het telefoonnummer # [telefoonnummer 3] blijkt onder meer dat het telefoonnummer contact heeft met telefoonnummers die zouden toebehoren aan [persoon 1] en [persoon 2] . Uit de politiesystemen blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] met deze personen is gecontroleerd. Het is dus niet aannemelijk dat deze telefonische contacten zijn gelegd door het broertje van [medeverdachte] , zoals [medeverdachte] beweert. Dit wordt ten dele bevestigd door de verklaring van de zus van [medeverdachte] , die verklaart dat de telefoon (met het telefoonnummer # [telefoonnummer 3] ) door zowel het broertje van [medeverdachte] als door [medeverdachte] zelf wordt gebruikt. Bovendien blijkt uit Whatsapp-berichten die op 14 en 15 maart 2017 door gebruiker [persoon 3] , het broertje van verdachte, zijn verstuurd dat dit Whatsapp-account is gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (# [telefoonnummer 4] ) en niet aan het telefoonnummer # [telefoonnummer 3] .
Op de telefoon is tevens een schermafbeelding gevonden waarop valt te zien dat voor het adres [adres te plaats 2] meterstanden zijn doorgegeven aan het bedrijf Nuon. Onder het kopje contactgegevens staan het telefoonnummer # [telefoonnummer 3] en het e-mailadres [e-mailadres] . Tot slot is [medeverdachte] op 6 januari 2017 samen met verdachte gecontroleerd.
Het bovenstaande maakt voldoende aannemelijk dat [medeverdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer # [telefoonnummer 3] .
In de zaakdossiers 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 9 hebben verdachte en [medeverdachte] telefonisch contact met elkaar voor, omstreeks en/of na het delict. Beide telefoonnummers hebben in zaaksdossiers 4, 5, 7 en 9 paallocaties aangestraald in de directe omgeving van zowel de woningen van de slachtoffers als de gebruikte pinautomaten. De historische gegevens van het telefoonnummer # [imei-nummer 2] ondersteunen de herkenningen van verdachte op de camerabeelden in zaaksdossier 3. Hetzelfde geldt voor de herkenning van [medeverdachte] in zaaksdossier 4, want het telefoonnummer # [telefoonnummer 3] heeft een paallocatie in de directe omgeving van de pinautomaat aangestraald.
ConclusieGelet op de hiervoor omschreven samenhang tussen de afzonderlijke zaken, komt de rechtbank tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de verschillende feiten versterken elkaar en kunnen als schakelbewijs dienen. De rechtbank ziet sterke overeenkomsten in de eerder beschreven modus operandi, die terug te vinden is in de verschillende aangiften, de bij verdachte en zijn medeverdachte in beslag genomen kleding die op camerabeelden in diverse zaaksdossiers te zien is, de historische gegevens van de beide telefoonnummers die laten zien dat verdachte in de verschillende zaaksdossiers voor, tijdens en na het delict contact heeft gehad met [medeverdachte] , het feit dat beide telefoonnummers in verschillende zaakdossiers paallocaties aanstralen in de directe omgeving van de woningen van de slachtoffers en/of de pinautomaten waar de pintransacties plaatsvonden en tot slot in het geringe tijdsverloop tussen de oplichtingen en de wederrechtelijke pintransacties. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het bewijsmateriaal ten aanzien van de verschillende feiten op essentiële punten zodanig belangrijke overeenkomsten vertoont dat sprake is van een herkenbaar, specifiek patroon in het gedrag van verdachten ten aanzien van deze feiten.
MedeplegenVervolgens is aan de orde de vraag of verdachte de ten laste gelegde feiten samen met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank stelt voorop dat medeplegen bewezen kan worden bewezen indien is komen vast te staan dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1 en 2 voldoende is gebleken van een dergelijke samenwerking. In zaaksdossiers 1, 3 en 4 blijkt dat één van de verdachten heeft gepind, terwijl een ander op hem stond te wachten en zij na voltooiing van de pintransactie samen wegelopen. Zowel [verdachte] als [medeverdachte] is in één van de zaaksdossiers herkend als de pinner. Daarnaast hebben de verdachten telkens voor, tijdens en/of na de babbeltruc en het pinnen veelvuldig contact met elkaar en zijn zij ten tijde van de strafbare feiten in de nabijheid van de woning van het slachtoffer en/of de gebruikte pinautomaten geweest. Ook blijkt in zaaksdossier 3 dat aangever [persoon 4] ziet dat de man die zich voordeed als pakketbezorger naar een witte bestelbus liep en aan de bijrijderskant instapte, waarna de bestelbus wegreed. Dit duidt op in elk geval één andere betrokkene. In zaaksdossier 7 werd door de man die zich voordeed als pakketbezorger naar een ander persoon gebeld en gezegd: ‘De app is goed’. Dit telefoontje duidt wederom op in elk geval één andere betrokkene.
4.4.3
Het oordeel over het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde het volgende.
Op 6 januari 2017 tussen 14.00 uur en 14.17 uur is gepoogd aangeefster [persoon 5] bij haar woning aan de [adres 3] op te lichten door middel van een babbeltruc. De poging tot oplichting verliep volgens de eerder beschreven modus operandi ‘pakketbezorger’ totdat aangeefster aangaf dat zij iemand moest bellen om voor haar te pinnen. Hierop liep de ‘pakketbezorger’ weg in de richting van een witte bestelbus.
Op diezelfde dag omstreeks 13.45 uur heeft een voltooide oplichting door middel van een babbeltruc plaatsgevonden aan de [adres 3] bij aangever [persoon 4] (zaaksdossier 3, onder 1 en 2 ten laste gelegd). Beide delictlocaties liggen circa vierhonderd meter bij elkaar vandaan. De modus operandi en het signalement van de dader komen grotendeels overeen en beide aangevers spreken van een wit bestelbusje. Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en de telefoon van verdachte omstreeks het tijdstip van het delict uitpeilt in de directe omgeving van de woning van aangeefster [persoon 5] komt de rechtbank eveneens tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.
Partiële vrijspraak medeplegenHoewel uit de historische gegevens van het telefoonnummer # [imei-nummer 2] is gebleken dat dit telefoonnummer ten tijde van het delict contact had met het telefoonnummer # [telefoonnummer 3] , in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte] , is niet gebleken dat het telefoonnummer # [telefoonnummer 3] in de directe omgeving van de woning van aangeefster [persoon 5] aanwezig was. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking van verdachte met een ander of anderen. Verdachte zal daarom van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4.4
Het oordeel over het onder 4 en 5 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde het volgende.
Zaaksdossier 6Op 28 december 2016 heeft omstreeks 12.00 uur een babbeltruc plaatsgevonden waarbij de pinpas van aangeefster [persoon 6] is weggenomen. Kort hierna is tweemaal gepind met deze pinpas. Van de wederrechtelijke pintransactie bij de ABN-AMRO aan het Surinameplein te Amsterdam zijn camerabeelden beschikbaar. Op deze beelden is een man te zien die een grijskleurige sweater draagt met een donkerkleurige jas met opvallende accenten. Als de man wegloopt, is te zien dat hij een sporttas over zijn schouder draagt van het merk Adidas. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte zijn een sporttas van het merk Adidas en een jas aangetroffen die sterk lijken op de tas en de jas die te zien zijn op de camerabeelden. Daarnaast blijkt dat de telefoon van verdachte ten tijde van de babbeltruc een paallocatie in de directe omgeving van het huis van het slachtoffer aanstraalde. Eveneens straalde het telefoonnummer een paallocatie aan in de directe omgeving van een ING-pinautomaat omstreeks de wederrechtelijke pintransactie die hier plaatsvond. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
Partiële vrijspraak medeplegenNaar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking met een ander of anderen.
Zaaksdossier 14Op 8 februari 2017 vond tussen 17.00 uur en 17.30 uur is door middel van een babbeltruc de pinpas van aangeefster [persoon 7] verkregen. Kort hierna is tweemaal gepind met deze pinpas. Op de camerabeelden van de wederrechtelijke pintransactie bij de ABN-AMRO op de Overschiestraat 1 te Amsterdam om 17.08 een manspersoon te zien met een groene jas, een donkere muts en een sjaal waarmee hij zijn gezicht bedekt. De tweede wederrechtelijke pintransactie vond om 17.17 uur plaats bij de ING op de Derkinderenstraat te Amsterdam. Kinderdagverblijf ‘de Lieve schoot’ ligt op de logische route vanaf de pinlocatie Overschiestraat 1 naar de pinlocatie Derkinderenstraat. Op de camerabeelden van dit kinderdagverblijf is te zien dat op 8 februari 2017 om 17.13 uur een man voorbij fietst. Hij draagt een donkerkleurige muts, een donkerkleurige sjaal die hij voor zijn mond heeft en een donkergroene, gewatteerde jas. De man fietst in de richting van de [straatnaam] . Om 17.17 uur is dezelfde man te zien. Hij fietst op dezelfde fiets en komt uit de richting van de [straatnaam] . Gelet op de tijdstippen van de wederrechtelijke pintransacties en de overeenkomende signalementen van de pinner en de persoon op de fiets is het voldoende aannemelijk dat de persoon op de fiets beide wederrechtelijke pintransacties heeft verricht.
Daarnaast zijn de beveiligingsbeelden van het flatgebouw van de woning van verdachte aan de [adres te plaats 1] opgevraagd. Op 8 februari 2017 is verdachte tweemaal waargenomen (om respectievelijk 15.00 uur en 15.08 uur). Verbalisant herkent verdachte aan zijn gezicht en zijn postuur. Verdachte draagt een donkerkleurige muts, een donkerkleurige sjaal tot aan zijn mond en een groenkleurige jas met horizontale stiksels/banen. Nu dit signalement van verdachte overeenkomt met het signalement van de persoon op de fiets, waarvan voldoende aannemelijk is dat deze persoon beide wederrechtelijke pintransacties heeft verricht, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring ten aanzien van dit onderdeel van het onder 3 ten laste gelegde.
Partiële vrijspraak medeplegenNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. Op de camerabeelden van de pintransactie bij de ABN-AMRO is te zien dat verdachte na het pinnen een tweede persoon ontmoet en met hem de straat oversteekt, maar dat is onvoldoende om van medeplegen te spreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1
(zaak 1, 3, 4, 5, 7 en 9)
op
a. 4 januari 2017 (zaak 1) en
b. 6 januari 2017 (zaak 3) en
c. 10 januari 2017 (zaak 4) en
d. 12 januari 2017 (zaak 9) en
e. 4 januari 2017 (zaak 5) en
f. 30 december 2016 (zaak 7)
te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid
a. [persoon 8] (zaak 1) en
b. [persoon 4] (zaak 3) en
c. [persoon 9] (zaak 4) en
d. [persoon 10] (zaak 9) en
e. [persoon 11] (zaak 5) en
f. [persoon 12] (zaak 7)
heeft bewogen tot de afgifte van
a. een bankpas (zaak 1) en
b. een bankpas (zaak 3) en
c. een bankpas (zaak 4) en
d. een bankpas (zaak 9) en
e. een bankpas (zaak 5) en
f. een bankpas (zaak 7)
hebbende verdachte of zijn mededader telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
(zaak 1)
- zich voorgedaan als medewerker van TNT en
- gezegd dat hij, verdachte, een pakje voor haar had en
- gezegd dat zij 1,25 euro voor het pakje moest betalen en
- gezegd dat hij, verdachte, geen contant geld mocht aannemen en dat er alleen middels pin betaald kon worden en
- de bankpas van die [persoon 8] aangepakt en tegen een smartphone gehouden en
- vervolgens aan die [persoon 8] gevraagd om de pincode in te toetsen en
- tegen die [persoon 8] gezegd dat hij, verdachte, naar zijn auto zou lopen voor een bonnetje
en
(zaak 3)
- zich voorgedaan als pakjesbezorger en
- tegen voornoemde [persoon 4] gezegd dat hij, verdachte, een pakketje voor hem had en
- tegen die [persoon 4] gezegd dat hij 5 Euro moest geven en
- tegen die [persoon 4] gezegd dat hij, verdachte, van zijn baas geen cash geld mocht aannemen en
- tegen die [persoon 4] gezegd dat hij moest pinnen en
- de bankpas van die [persoon 4] aangepakt en tegen een telefoon gehouden en
- vervolgens aan die [persoon 4] gevraagd om de pincode in te toetsen en
- tegen die [persoon 4] gezegd dat hij, verdachte, een papier uit de auto moest pakken dat die [persoon 4] kon tekenen
en
(zaak 4)
- zich voorgedaan als medewerker van PostNL en
- een pakketje in zijn, verdachte's, hand had en
- de woning van die [persoon 9] betreden en
- tegen die [persoon 9] gezegd dat het 2,50 euro kostte en
- tegen die [persoon 9] gezegd dat zij het ook met haar pasje kon betalen en
- de bankpas van die [persoon 9] aangepakt en de pincode aan die [persoon 9] gevraagd en
- de woning verlaten en
- tegen die [persoon 9] gezegd dat hij, verdachte, het in orde zou maken
en
(zaak 9)
- zich voorgedaan als medewerker van TNT en
- tegen die [persoon 10] gezegd dat hij, verdachte, een postpakketje voor haar had en
- tegen die [persoon 10] gezegd dat zij 1,20 euro moest betalen en
- tegen die [persoon 10] gezegd dat hij, verdachte, geen contant geld mocht aannemen en
- tegen die [persoon 10] gezegd dat zij 1,20 euro moest pinnen en
- de pinpas van die [persoon 10] onder een apparaat gehouden en
- vervolgens die [persoon 10] haar pincode laten intoetsen en
- tegen die [persoon 10] gezegd dat hij, verdachte, naar zijn auto moest lopen om het pakketje uit de auto te halen;
en
(zaak 5)
- tegen die [persoon 11] gezegd dat hij, verdachte, een pakketje voor hem had en
- tegen die [persoon 11] gezegd dat hij 1,85 euro moest betalen voor het pakketje en
- tegen die [persoon 11] gezegd dat hij dit bedrag moest pinnen en- tegen die [persoon 11] gezegd dat hij, verdachte, de bankpas mee moest nemen naar zijn, verdachte's, auto
en
(zaak 7)
- zich voorgedaan als medewerker van TNT en
- gezegd dat hij een pakketje had voor [naam] en
- tegen die [persoon 12] gezegd dat zij 1,25 euro moest betalen voor het pakketje en
- tegen die [persoon 12] gezegd dat zij dit bedrag alleen via de pin kon betalen en
- de bankpas van die [persoon 12] aan de achterzijde in een mobiel pinautomaat gestoken en
- die [persoon 12] haar pincode laten intoetsen en
- zijn, verdachte's, telefoon gepakt en een gesprek gevoerd en gezegd: "de app is goed" en
- tegen die [persoon 12] gezegd dat hij een papier ging pakken dat zij moest ondertekenen en
- tegen die [persoon 12] gezegd dat hij een bon aan haar ging geven
waardoor voornoemde personen telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Feit 2
(zaak 1, 3, 4, 5, 7 en 9)
op
a. 4 januari 2017 (zaak 1) en
b. 6 januari 2017 (zaak 3) en
c. 10 januari 2017 (zaak 4) en
d. 12 januari 2017 (zaak 9) en
e. 4 januari 2017 (zaak 5) en
f. 30 december 2016 (zaak 7)
te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
a. een geldbedrag van 40 euro (zaak 1) en
b. geldbedragen van 250 euro en 705 euro en 1000 euro (zaak 3) en
c. geldbedragen van 250 euro en 1000 euro (zaak 4) en
d. een geldbedrag van 400 euro (zaak 9) en
e. geldbedragen van 1000 euro en 250 euro (zaak 5) en
f. geldbedragen van 250 euro en 90 euro (zaak 7)
geheel toebehorende aan
a. [persoon 8] (zaak 1) en
b. [persoon 4] (zaak 3) en
c. [persoon 9] (zaak 4) en
d. [persoon 10] (zaak 9) en
e. [persoon 11] (zaak 5) en
f. [persoon 12] (zaak 7)
waarbij verdachte of zijn mededader zich telkens de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te [nemen] geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (telkens een bankpas met pincode), tot het gebruik waarvan hij, verdachte of zijn mededader telkens niet gerechtigd en gemachtigd was;
Feit 3
(zaak 2)
hij omstreeks 5 januari 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [persoon 5] te bewegen tot de afgifte van een bankpas en een geldbedrag, met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als postbode en
- tegen die [persoon 5] gezegd dat hij, verdachte, een pakketje voor haar had en
- tegen die [persoon 5] gezegd dat er kosten (1,25 euro) aan waren verbonden en
- tegen die [persoon 5] gezegd dat zij dit alleen met pinpas kon betalen in verband met de kans op overvallen en
- tegen die [persoon 5] gezegd dat hij, verdachte, nog andere pakketjes moest afleveren en dat hij, verdachte, later wel weer terug kwam toen die [persoon 5] aangaf dat ze niet zomaar kon pinnen en daarvoor iemand moest bellen;
Feit 4
(zaak 6 en 14)
hij op
a. 8 februari 2017 (zaak 14) en
b. 28 december 2016 (zaak 6)
te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid,
a. [persoon 7] (zaak 14) en
b. [persoon 6] (zaak 6)
telkens heeft bewogen tot de afgifte van
a. een bankpas (zaak 14) en
b. een bankpas (zaak 6)
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
(zaak 14)
- zich voorgedaan als medewerker van Post NL en
- tegen die [persoon 7] gezegd dat hij, verdachte, een pakje voor haar had en
- tegen die [persoon 7] gezegd dat zij daarvoor 1,25 euro moest pinnen en
- de bankpas van die [persoon 7] aangepakt en bij een smartphone gehouden en
- vervolgens die [persoon 7] haar pincode in laten toetsen en
- die [persoon 7] een handtekening laten zetten voor het pakketje en
- tegen die [persoon 7] gezegd dat hij, verdachte, eerst wat formulieren uit de auto moest halen;
en
(zaak 6)
- zich voorgedaan als medewerker van TNT en
- tegen die [persoon 6] gezegd dat hij, verdachte, een pakketje van het zorgkantoor voor haar had en
- tegen die [persoon 6] gezegd dat zij daarvoor 1,50 euro per pin diende te betalen en
- die [persoon 6] haar pincode laten intoetsen en
- de bankpas van die [persoon 6] uit het apparaat gepakt en
- is vervolgens met die bankpas)naar beneden gelopen
waardoor voornoemde personen telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Feit 5
(zaak 6 en 14)
hij op
a. 8 februari 2017 (zaak 14) en
b. 28 december 2016 tot en met 29 december 2016
te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
a. geldbedragen van 220 Euro en 550 euro en
b. geldbedragen van 250 euro en 1000 euro
geheel toebehorende aan
a. [persoon 7] en/of [persoon 13] en
b. [persoon 6]
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en tot de weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, telkens een bankpas met pincode, waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd en gemachtigd was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft primair vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit, zodat dus geen straf moet volgen. Subsidiair verzoekt hij een eventuele gevangenisstraf aanzienlijk te matigen ten opzichte van de eis van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in de periode van 28 december 2016 tot en met 12 januari 2017 door middel van een babbeltruc van acht slachtoffers (waarvan de meeste op hoge leeftijd zijn) de pincode en pinpas afhandig gemaakt. Op 5 januari 2017 heeft hij dit geprobeerd bij iemand die fysiek beperkt is. Verdachte heeft zich bij deze delicten voorgedaan als pakketbezorger en heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij in die hoedanigheid van de slachtoffers wist te winnen. Met een geraffineerd en listig verhaal heeft hij de slachtoffers bewogen tot het afgeven van de pincode van hun bankpas, welke bankpas ook tijdens de babbeltruc is ontvreemd. Vervolgens zijn de slachtoffers kort hierna door verdachte of zijn mededader bestolen, doordat met de ontvreemde bankpassen en verkregen pincodes (aanzienlijke) geldbedragen van de rekeningen van de slachtoffers zijn opgenomen, waardoor verdachte zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel. Dit zijn op zichzelf ernstige feiten, die naast (financiële) schade vaak veel overlast en gevoelens van onmacht en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg brengen.
Daarbij komt dat verdachte bij het plegen van deze feiten kennelijk steeds doelbewust ouderen en fysiek beperkten als slachtoffer heeft uitgekozen. Deze kwetsbare personen zijn doorgaans in toenemende mate van de zorg van anderen afhankelijk en zijn derhalve genoodzaakt om op anderen te vertrouwen. Verdachte heeft slechts uit eigen financieel gewin gehandeld en heeft zich niet bekommerd om de uitwerking van zijn handelen op – juist – deze slachtoffers. Van een aantal slachtoffers is hun oude dag plotseling getekend door angst en wantrouwen jegens de medemens. Tevens neemt de rechtbank in ogenschouw dat de oplichting bij de slachtoffers aan de deur en soms zelfs in de woning heeft plaatsgevonden, waardoor verdachte bij de slachtoffers het gevoel van veiligheid in en rond hun huis ernstig heeft aangetast.
Verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 juli 2017 eerder voor soortgelijke feiten veroordelend. Uit de reclasseringsrapportage van Reclassering Nederland van 1 juni 2017 blijkt onder meer dat verdachte zich veelal als slachtoffer van de situatie opstelt. Hij lijkt verder over weinig probleembesef en zelfinzicht te beschikken. Deze houding wordt bevestigd door hetgeen uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken: verdachte neemt geen enkele verantwoording voor zijn handelen. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Gelet op de ernst van de feiten, het aantal feiten in een relatief korte periode, de rol die verdachte daarbij had en de mate van veronachtzaming van de belangen van de slachtoffers komt alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte verzoekt de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/741211-13 niet-ontvankelijk te verklaren omdat de proeftijd in die zaak geruime tijd voor de indiening was verlopen. Ten aanzien van de overige drie vorderingen tenuitvoerlegging verzoekt hij primair afwijzing nu hij vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten heeft bepleit. Subsidiair verzoekt hij verlenging van de proeftijd ter zake van deze drie de parketnummers, gelet op het gegeven dat verdachte mogelijk een lange gevangenisstraf moet uitzitten.
9.3
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling parketnummer 13/741211-13
Bij de stukken bevindt zich de op 25 maart 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741211-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 13 november 2013 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk is. Niet gebleken is dat ten tijde van de vordering van de officier van justitie van 25 maart 2017 de opgelegde proeftijd van 2 (twee) jaren op enig moment is verlengd. De enkele vermelding van de datum einde proeftijd als zijnde 20 mei 2017 op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 juli 2017 is onvoldoende om te concluderen dat de proeftijd langer liep dan twee jaar, zodat niet kan worden vastgesteld dat de proeftijd nog liep ten tijde van één of meer van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging.
9.4
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling parketnummer 96/176801-16
Bij de stukken bevindt zich de op 28 maart 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96/176801-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 januari 2017 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
9.5
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling parketnummer 96/231406-16
Bij de stukken bevindt zich de op 28 maart 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96/231406-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 23 februari 2017 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
9.6
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling parketnummer 23/005168-15
Bij de stukken bevindt zich de op 30 maart 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/005168-15, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 13 december 2016 van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 63, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:Diefstal, door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:Poging tot oplichting
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:Oplichting, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/741211-13.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 17 januari 2017 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 23 februari 2017 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd arrest van 13 december 2016 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2017.