ECLI:NL:RBAMS:2017:7560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
13/701468-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens winkeldiefstallen en opzetheling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2017 uitspraak gedaan tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij meerdere winkeldiefstallen, die gekarakteriseerd werden als ordinaire strooptochten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten goederen van aanzienlijke waarde hebben weggenomen uit verschillende winkels in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere het stelen van kleding van merken zoals Hugo Boss en Michael Kors, evenals het gebruik van valse identiteiten om hotelreserveringen te maken. Tijdens de zitting op 24 juli 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. F. Heus, en de verdediging van de verdachte, mr. T.G.M. Houben, gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde feit wegens onvoldoende bewijs, maar de rechtbank achtte de feiten 2 en 3 bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten in een georganiseerd verband handelden, waarbij zij gebruik maakten van een afleidingsmanoeuvre om winkeldiefstallen te plegen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de tijd in voorlopige hechtenis in mindering gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat hij eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701468-17 (Promis)
Datum uitspraak: 7 augustus 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te Onbekend (Estland) op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Heus en van wat de raadsman van verdachte mr. T.G.M. Houben naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 maart 2017 tot en met 17 maart 2017 te Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam hotel] en/of [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
- de gegevens van de creditcardhouder (twee weten: [naam creditcardhouder] ) weten te achterhalen en/of
- zich voorgedaan als voornoemde van [naam creditcardhouder] en/of
- via internet middels deze gegevens een betaling/reservering van een geldbedrag hebben verricht aan [naam hotel] teneinde een hotelkamer met drie bedden te boeken en/of
- zich met voornoemde reservering in te checken bij [naam hotel] .
2.
hij op of omstreeks 15 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere levensmiddelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 15 maart 2017 te Amsterdam en/of Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een of meerdere jassen (Hugo Boss) en/of
- een of meerdere polo's en/of vesten (Hugo Boss) en/of
- een trui (Hugo Boss) en/of
- een broek (Hugo Boss) en/of
- een of meerdere portemonnees (Micheal Kors en/of Ferragamo) en/of
- een of meerdere Go Pro videocamera's
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkel 1] en/of winkelbedrijf [winkel 2] en/of winkelbedrijf [winkel 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s)
subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2017 tot en met 15 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een of meerdere jassen (Hugo Boss) en/of
- een of meerdere polo's (Hugo Boss) en/of
- een trui (Hugo Boss) en/of
- een broek (Hugo Boss) en/of
- een of meerdere portemonnees (Micheal Kors) en/of
- een of meerdere souvenirs en/of
- een drone
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid dagvaarding
De dagvaarding is geldig,
3.2
Bevoegdheid rechtbank
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze rechtbank gelet op artikel 6 van het Wetboek van Strafvordering niet bevoegd is kennis te nemen van de zaak, nu medeverdachte [medeverdachte 2] ten aanzien van feit 3 reeds op 18 mei 2017 door rechtbank Haarlem is veroordeeld.
De rechtbank komt tot een ander oordeel en overweegt als volgt.
Bij niet gelijktijdige vervolging van meerdere daders is de dwingende regel van artikel 6 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing. Deze rechtbank is dus bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
3.3
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde

Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet kan worden bewezen, nu hiervoor onvoldoende bewijs is. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs ten aanzien van feit 2 en 3

Anders dan de raadsman en met de officier van justitie acht de rechtbank het onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op bewijsmiddelen die in de bijlage zijn vervat.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op 15 maart 2017 was verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in Amsterdam onderweg, terwijl hij en zijn medeverdachten na een melding van de marechaussee werden geobserveerd. Tijdens de observatie hebben verbalisanten waargenomen dat zij beschikten over een geprepareerde tas. Een dergelijke tas wordt, hetgeen ambtshalve bekend was bij de observerende verbalisanten, doorgaans gebruikt om alarmsystemen te omzeilen en zo winkeldiefstallen te vergemakkelijken. Nadat zij verschillende winkels waren binnengegaan, is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] de [winkel 4] op het Damrak binnengegaan, terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] buiten bleef wachten. Verdachte stond op het moment dat [medeverdachte 2] de goederen in de tas deed dicht naast hem. Verbalisant [verbalisant] zag dat verdachte op dat moment steeds om zich heen keek en zich zo had opgesteld dat de kassière geen zicht kon hebben op de wegnemingshandelingen van [medeverdachte 2] . Nadat [medeverdachte 2] de goederen in de tas had gestopt, is verdachte de winkel uitgelopen en is vervolgens gaan rennen. Ook [medeverdachte 2] is weggerend. Tijdens het rennen heeft [medeverdachte 2] een gevulde [winkel 4] tas weggegooid, waarin goederen – waaronder drie maaltijdsalades – afkomstig uit de [winkel 4] bleken te zitten. Anders dan de raadsman en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten gelet op het voorgaande is komen vast te staan. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
[winkel 1] 17 februari 2017 en [winkel 2] op 17 februari 2017 en 3 maart 2017
Anders dan de raadsman en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging van goederen uit [winkel 1] op 17 februari 2017 en [winkel 2] op 17 februari 2017 en 3 maart 2017. Zoals door de officier van justitie is aangevoerd blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden dat de diefstallen in een georganiseerd verband plaatsvonden en dat er sprake was van een rolverdeling waarbij één persoon zorgde voor afleiding van het personeel, terwijl de anderen zich bezig hielden met het wegnemen van de goederen. Verdachte heeft op 17 februari 2017 bij winkelbedrijf [winkel 1] een medewerker aangesproken en afgeleid door met haar een gesprek aan te gaan als kennelijke geïnteresseerde klant, zodat de mededader op dat moment ongezien elders in de winkel camera’s weg kon nemen. Bij [winkel 2] op 3 maart 2017 was sprake van dezelfde modus operandi. Verdachte sprak wederom een medewerker van de winkel aan als kennelijk potentiële klant, waarop de mededaders elders in de winkel portemonnees wegnamen. Bij de diefstal van portemonnees uit [winkel 2] op 17 februari 2017 was het verdachte die de portemonnees in de tas van een mededader deed. Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte vanaf 13 maart 2017 tot en met 15 maart 2017 samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in een hotelkamer in [naam hotel] verbleef, waar meerdere gestolen goederen zijn aangetroffen. Hoewel verdachte bij [winkel 1] en bij [winkel 2] op 3 maart 2017 geen wegnemingshandelingen heeft verricht, moet zijn rol als die van een medepleger worden aangemerkt. Dit omdat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten goed op elkaar waren ingespeeld en zij kennelijk wisten op welk moment welke handeling, te weten de wegnemingshandeling en de afleidingsmanoeuvre, verricht moest verrichten. Voor dit oordeel acht de rechtbank nog van belang dat de rollen van verdachte en medeverdachten kennelijk inwisselbaar waren, nu het bij het feit bij [winkel 2] op 17 februari 2017 juist verdachte was die de feitelijke wegnemingshandeling verrichtte. Het is aannemelijk geworden dat rond de vermogensdelicten contact bestond tussen verdachte en zijn medeverdachten. Gelet op deze omstandigheden, in samen bezien met de overige inhoud van het dossier en bij het uitblijven van enige (aannemelijke) alternatieve verklaring van verdachte omrent de gang van zaken zoals die uit het voorgaande blijkt, is de rechtbank van oordeel dat medeplegen van verdachte en zijn medeverdachte kan worden bewezen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de herkenning van verdachte op de camerabeelden betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt. De camerabeelden zijn van dermate goede kwaliteit dat een persoon op die beelden kan worden herkend. Wat betreft de diefstal bij [winkel 1] op 17 februari 2017 hebben de verbalisanten van de Observatie- en Ondersteuningsgroep naast de stills ook de bewegende beelden bekeken en verdachte daarop herkend. De verbalisanten van de Observatie- en Ondersteuningsgroep hebben beschreven dat verdachte een bij hen bekende zakkenroller is en hem een jaar eerder hadden aangehoudenen daarom weer herkenden. Ook verbalisant Mohr heeft verdachte aan de hand van de door de Observatie- en Ondersteuningsgroep aan hem toegestuurde bovengenoemde stills herkend. Het dossier biedt geenszins aanleiding om aan te nemen dat de verbalisanten elkaar daarbij hebben beïnvloed.
[winkel 3] 15 maart 2017
Van de ten laste gelegde diefstal van goederen uit [winkel 3] op 15 maart 2017 zal verdachte worden vrijgesproken, nu er geen bewijs is dat het deze verdachte is die bij deze diefstal betrokken is geweest. Wel acht de rechtbank opzetheling bewezen ten aanzien van de Hugo Boss jassen en een drone, welke zijn aangetroffen in de hotelkamer waar verdachte en de twee medeverdachten verbleven, nu verdachte geweten moet hebben dat deze goederen van diefstal afkomstig waren. Immers lagen de drone ende jacks in het zicht op een bed in de hotelkamer. Aan de jacks zat nog een prijslabel bevestigd en de drone bevond zich nog in de verpakking met knipperende alarmbeveiliging. Bovendien blijkt – in onderlinge samenhang bezien – dat verdachte en zijn medeverdachten veelvuldig in elkaars aanwezigheid verkeerden op en rond de momenten waarop vermogensdelicten werden gepleegd.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2.
op 15 maart 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen levensmiddelen, toebehorende aan [winkel 4] .
3.
in de periode van 17 februari 2017 tot en met 15 maart 2017 te Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- meerdere portemonnees en
- meerdere Go Pro videocamera's

toebehorende aan winkelbedrijf [winkel 2] en/of winkelbedrijf [winkel 1] .

en:
in de periode van 13 maart 2017 tot en met 15 maart 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
- meerdere jassen (Hugo Boss) en
- een drone

voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen wisten, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat indien verdachte niet zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde aan verdachte een straf moet worden opgelegd die gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht eventueel aangevuld met voorwaardelijk deel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen die het karakter hadden van ordinaire strooptochten. Daarbij zijn goederen van een zeer aanzienlijke waarde weggenomen. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat winkeliers schade berokkent en hinder oplevert en daarmee ook andere goedwillende en wel betalende klanten benadeelt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij in een georganiseerd verband op een strooptocht is gegaan, waarbij hij zeer geraffineerd en professioneel te werk is gegaan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling. Helingshandelingen vormen een stimulans voor het plegen van vermogensdelicten en hierdoor wordt een afzetmarkt voor gestolen goederen in stand gehouden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 28 juni 2017, waaruit blijkt dat verdachte in 2016 is veroordeeld voor diefstal in vereniging. Verdachte is kennelijk door dit vonnis niet weerhouden van het opnieuw plegen van vermogensdelicten.
Anders dan de officier van justitie heeft geëist, ziet de rechtbank daarom geen meerwaarde in het opleggen van (wederom) een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank zal daarom met inachtneming van straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 primair/subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
en
opzetheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. R.H.C. Jongeneel en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 augustus 2017.