ECLI:NL:RBAMS:2017:7575

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
13/654055-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor stalking van de burgemeester van Amsterdam

Op 18 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een 69-jarige man veroordeeld tot een geldboete van 1500 euro wegens stalking van de burgemeester van Amsterdam. De zaak kwam voort uit een reeks van brieven die de verdachte tussen 15 maart 2016 en 10 maart 2017 naar de burgemeester heeft gestuurd. In deze brieven, die de verdachte aan de burgemeester richtte, werden beschuldigingen geuit en excuses geëist. De rechtbank oordeelde dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de burgemeester, met het oogmerk om hem te dwingen iets te doen of te dulden, en dat dit een strafbare belaging opleverde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, heeft de verdachte beschuldigd van het stelselmatig verstoren van de persoonlijke levenssfeer van de burgemeester. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van stelselmatigheid, omdat de verdachte slechts zeven brieven in een jaar had gestuurd. De rechtbank oordeelde echter dat de aard en de inhoud van de brieven, evenals de voorgeschiedenis van de verdachte, wezenlijk bijdroegen aan de conclusie dat er sprake was van stalking.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging en hem veroordeeld tot een geldboete van 1500 euro, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet betaald wordt. De rechtbank heeft geen voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, omdat de burgemeester inmiddels was overleden, wat de noodzaak van een contactverbod overbodig maakte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2017.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654055-17 (Promis)
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.P.L. Pinkster, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 15 maart 2016 tot en met 10 maart 2017 te Amsterdam en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , werkzaam als burgemeester van Amsterdam, met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen en/of te dulden en/of vrees aan te jagen,
door meerdere brieven te sturen naar die [slachtoffer] met daarin (onder andere) de woorden:
- ‘ niemand mag ongestraft liegen in de rechtszaal’ en/of
- ‘ ik en (...) worden weggezet als leugenaars terwijl u zelf schaamteloos (...) staat te liegen’ en/of
- ‘ uw leugens in de rechtszaal zijn (...) een schoffering van rechters en (...) blijk van minachting voor justitie’ en/of
- ‘ u heeft genoeg tijd gehad om excuses te maken’ en/of
- ‘ ik eis per omgaande excuses’ en/of
- ‘ u moet wel uit gaan kijken’ en/of
- ‘ ik ben uw spelletjes spuugzat’,
in elk geval woorden van gelijke aard en/of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte dient te worden vrijgesproken. Van een strafbare belaging is pas sprake als deze stelselmatig plaatsvindt. Daarvan is geen sprake, nu verdachte slechts zeven brieven heeft gestuurd in één jaar tijd. Tussen de eerste zes brieven, die verdachte in een paar maanden tijd heeft verstuurd en de laatste brief zit een periode van ruim zeven maanden. Daarnaast is niet gebleken dat aangever kennis heeft genomen van de brieven en zijn de brieven aan het werkadres van aangever verstuurd, zodat niet van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan worden gesproken. Tenslotte geldt dat de inhoud van de brieven niet vreesaanjagend is.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen

1.De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 oktober 2017.

Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
De officier van justitie houdt mij de verdenking voor. Ik heb die brieven inderdaad geschreven. U kunt ervan uitgaan dat ik ook de brief van maart 2017 heb geschreven, daar staan mijn naam en handtekening op.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL130002017113785-1 van 31 mei 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] (dossierpagina’s B 1 – B 3).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [naam ] namens [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Ik doe namens de burgemeester van Amsterdam, genaamd [slachtoffer] , aangifte tegen [verdachte] , wegens stalking. Tot op heden blijft [verdachte] brieven schrijven gericht aan de heer [slachtoffer] . De heer [slachtoffer] wenst geen contact te hebben met [verdachte] en daarom heeft hij mij gevraagd tot het doen van aangifte. De eerste brief dateert van 15 maart 2016. Op de volgende data zijn de andere brieven binnen gekomen: 29 maart 2016, 5 april 2016, 13 juli 2016, 27 juli 2016, 11 augustus 2016. De laatste brief die is binnengekomen is van maart 2017. De heer [slachtoffer] vindt het zeer onwenselijk dat er stelselmatig contact met hem wordt gezocht door [verdachte] en de heer [slachtoffer] wil dan ook dat [verdachte] stopt met het zoeken van contact in de richting van de heer [slachtoffer] .
3.
Een schriftelijk stuk, te weten een brief van 10 maart 2017 (dossierpagina B 5).
Dit stuk houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
10 maart 2017
[slachtoffer]
Het liegen in de rechtszaal is een schoffering van rechters en geeft aan dat u minachting heeft voor justitie.
[verdachte] .
4.
Een schriftelijk stuk, te weten een brief van 2 augustus 2016 (dossierpagina B 6).
Dit stuk houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
2 augustus 2016
[slachtoffer]
Ik ben uw spelletjes spuugzat. U moet wel uit gaan kijken. (…) Uw leugens in de rechtszaal zijn bovendien een schoffering van rechters en u geeft blijk van minachting voor justitie.
[verdachte] .

5.Een schriftelijk stuk, te weten een brief van 12 juli 2016 (dossierpagina B 8).

Dit stuk houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
12 juli 2016
[slachtoffer] ,
U heeft genoeg tijd gehad om excuses te maken. Ik eis per omgaande excuses.
[verdachte] .

6.Een schriftelijk stuk, te weten een brief van 4 april 2016 (dossierpagina B 9).

Dit stuk houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
4 april 2016
[slachtoffer] ,
Als ik en met mij integere bestuurders en voorzitters van de [naam vakbond] door u in de rechtszaal worden weggezet als leugenaars terwijl uzelf schaamteloos en straffeloos staat te liegen mag/moet ik u hierover aanspreken.
[verdachte] .
7.
Een schriftelijk stuk, te weten een brief van 24 maart 2016 (dossierpagina B 10).
Dit stuk houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
24 maart 2016
[slachtoffer] ,
(…)
Niemand kan en mag ongestraft staan liegen in de rechtszaal.
(…)
[verdachte] .
4.3.2. Bewijsoverwegingen
Inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat de brieven aangever hebben bereikt en dat er daarom geen sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank stelt vast dat uit de aangifte blijkt dat aangever wel degelijk kennis heeft genomen van de brieven. Dit blijkt alleen al uit het feit dat hij [naam ] heeft gevraagd om namens hem aangifte te gaan doen. Daarnaast staat in de aangifte dat aangever het onwenselijk vindt dat verdachte contact met hem zoekt en dat hij wil dat verdachte hiermee stopt. Hieruit leidt de rechtbank af dat aangever gemerkt heeft dat verdachte de brieven aan hem heeft gestuurd. Daarmee is er sprake van een inbreuk. De vraag is vervolgens of dit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangever betreft. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat aangever gemerkt heeft dat de brieven aan hem verstuurd zijn. Hij heeft moeten dulden dat deze brieven werden verzonden en er is geprobeerd hem te dwingen excuses te maken. Dit levert een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer op. Dat de brieven niet vreesaanjagend zijn en naar het werkadres zijn verstuurd en niet naar het privéadres, doet daar niet aan af.
Stelselmatigheid
Verdachte heeft in een periode van ongeveer een jaar tijd, zeven brieven verstuurd aan aangever. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat dit een stelselmatige inbreuk betreft. De stelselmatigheid volgt met name uit de aard van de belaging en de duur daarvan. Een jaar lang schrijft verdachte brieven aan aangever waarin hij telkens – kort gezegd – excuses eist en aangever uitmaakt voor leugenaar. Daarnaast is het zo dat verdachte aangever, al eerder dan in de ten laste gelegde periode, jarenlang brieven heeft gestuurd en hier in het verleden al eens voor is veroordeeld. Mede in het licht van deze voorgeschiedenis acht de rechtbank het versturen van zeven brieven in één jaar tijd stelselmatig.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. Daarmee is het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 15 maart 2016 tot en met 10 maart 2017 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , werkzaam als burgemeester van Amsterdam, met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen en te dulden,
door meerdere brieven te sturen naar die [slachtoffer] met daarin onder andere de woorden:
- ‘ niemand mag ongestraft liegen in de rechtszaal’ en
- ‘ ik en (...) worden weggezet als leugenaars terwijl u zelf schaamteloos (...) staat te liegen’ en
- ‘ uw leugens in de rechtszaal zijn (...) een schoffering van rechters en (...) blijk van minachting voor justitie’ en
- ‘ u heeft genoeg tijd gehad om excuses te maken’ en
- ‘ ik eis per omgaande excuses’ en
- ‘ u moet wel uit gaan kijken’ en
- ‘ ik ben uw spelletjes spuugzat’.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
Verdachte dient voor het bewezen geachte feit te worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van vijf jaren. Daaraan dient als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever te worden verbonden. Daarnaast vordert de officier van justitie een geldboete van € 1.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 25 dagen, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over de strafmaat.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft aangever, in de bewezenverklaarde periode werkzaam als burgemeester van Amsterdam, een jaar lang gestalkt door hem meerdere brieven te sturen. In deze brieven heeft verdachte – kort gezegd – telkens excuses geëist en aangever voor leugenaar uitgemaakt. Het spreekt voor zich dat het voor aangever heel vervelend is geweest om telkens met deze brieven geconfronteerd te worden. Verdachte heeft aangegeven dat hij begrijpt dat het voor aangever geen pretje is, maar dat het met hemzelf heel veel heeft gedaan dat hij door aangever als leugenaar is weggezet in het kader van een arbeidsconflict met zijn voormalige werkgever. Dit is echter op geen enkele manier een rechtvaardiging voor het stalken van aangever. Verdachte verdient hiervoor een straf. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte in het verleden al eens is veroordeeld voor het stalken van aangever. Blijkbaar heeft hij hier niet van geleerd. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in beginsel recht doet aan de ernst van het feit. Aangezien na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting bekend is geworden dat de heer [slachtoffer] is overleden, zal de rechtbank aan de verdachte geen voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde een contactverbod opleggen. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een geldboete van € 1.500,00.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
‘belaging’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van
€ 1.500,00(zegge: vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vijfentwintig (25) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, op de geldboete in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van € 50,00 (zegge: vijftig euro) per dag.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2017.