ECLI:NL:RBAMS:2017:7672

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
13/751716-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering van een Nederlander op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot drugshandel

Op 19 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een Nederlander op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd door de eerste substituut procureur des konings te Leuven, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen, specifiek weed en speed. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 5 oktober 2017, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die betoogde dat de stukken niet genoegzaam waren en dat er een risico op schending van mensenrechten bestond door de detentieomstandigheden in België, overwogen. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, recht heeft op een verzetprocedure en dat de overlevering alleen kan plaatsvinden onder bepaalde voorwaarden, waaronder de garantie dat hij in Nederland zijn straf zal ondergaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen belemmeringen waren voor de uitvoering ervan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751716-17 (EAB II)
RK nummer: 17/5078
Datum uitspraak: 19 oktober 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 augustus 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 19 juli 2017 (ontvangen op 27 juli 2017) door de eerste substituut procureur des konings te Leuven en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] te [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis 26 juni 2017 van de Correctionele Rechtbank te Leuven (referentie EX 17/1886 – 17NZ1992).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 2 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de stukken niet genoegzaam zijn. De aanvullende informatie bestaat uit twee regels in een mail. Hieruit kan niet worden afgeleid op welke feiten het vonnis betrekking heeft. Op zijn minst zou een extract van het vonnis bij de stukken gevoegd moeten worden.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB is onder e) met betrekking tot het feit en de opgeëiste persoon vermeld dat het gaat om weed- en speedhandel in het kader van een vereniging, waarbij er een netwerk van een leverancier, een hoofddealer en onderdealers werd blootgelegd. De spilfiguur betreft de hoofddealer [persoon 1] , die contacten onderhoud voor zijn handel in weed en speed.
De weed koopt hij via contactpersoon, [persoon 2] , aan bij de opgeëiste persoon, [opgeëiste persoon] .
In de e-mail van 2 augustus 2017 van de Belgische uitvaardigende autoriteit is vermeld dat de feiten werden gepleegd in de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 mei 2016 te Geetbets en bij samenhang te Kinrooi en elders in het Rijk.
In de aanvullende mail van 29 augustus 2017 van de Belgische uitvaardigende autoriteit is nog vermeld dat de opgeëiste persoon enkel werd vervolgd en veroordeeld als leverancier van weed en niet als leverancier van speed.
De rechtbank is van oordeel dat met deze omschrijving in het EAB en de aanvullende informatie wordt voldaan aan de in artikel 2, tweede lid, onder e, van de OLW gestelde vereisten en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. Het overleggen van het vonnis of een extract daarvan is geen vereiste dat de OLW aan het uitvaardigen van een EAB stelt.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
3.2.
Executie-overlevering van Nederlander
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, van de OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander als de overlevering is gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De overlevering kan dan ook alleen worden toegestaan als het vonnis bij verstek is gewezen en de opgeëiste persoon de mogelijkheid geboden wordt enig rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld:
( i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis,
en;
( ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d), onder 3.4, van het EAB het volgende verklaard:

de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
-
de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
-
de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
-
de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze garantie aan de eisen van artikel 12 sub d van de OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.
De enkele opmerking van de raadsman dat de opgeëiste persoon geen vertrouwen heeft in de verzetgarantie geeft, zonder nadere onderbouwing, geen aanleiding voor een ander oordeel.

4.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings heeft op 2 augustus 2017 en 4 oktober 2017 de volgende garantie gegeven:
Mijn ambt kan u meedelen dat machtiging wordt verleend met het oog op het geven van de zgn. “terugkeergarantie” in het kader van de overlevering van de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] ingevolge het aan NEDERLAND toegezonden Europese Aanhoudingsbevel uitgevaardigd door mijn Ambt dd. 19 juli 2017.
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het
Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland
van de door u overgeleverde onderdaan.
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een
vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland
wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
De rechtbank leest deze garantie zo dat de terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ) nu het IRC op 14 september 2017 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit deze zogenaamde WETS-garantie heeft gevraagd.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Het onder 4 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Detentie-omstandigheden België

Standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd dat er in België nog steeds sprake is van een situatie die strijdig ismet artikel 3 van het EVRM en daarmee met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De onderhavige zaak heeft betrekking op een uitspraak van de rechtbank Leuven. Er zal allereerst duidelijkheid moeten worden verschaft onder welk detentieregime de opgeëiste persoon zou worden geplaatst als hij in België onmiddellijk wordt aangehouden.
Na de uitspraken van de rechtbank van 29 augustus 2017 zijn er nog meer recente artikelen gepubliceerd die zien op de detentieomstandigheden in België. Deze artikelen houden onder meer het volgende in:
-De gevangenisbewakers “SS”ers van [naam 1] riskeren een gevangenisstraf;
-Een directrice en 24 cipiers dienen voor de rechtbank te verschijnen in verband met het mishandelen of opzettelijk verwonden van gedetineerden;
-In Leuven-Centraal is er volgens Het Laatste Nieuws op 22 augustus 2017 nog een staking geweest en
-de gevangenisdirecteur [naam 2] staat voor de rechter wegens aanranding, omkoping en openbare zedenschennis.
Vorst is ongeveer 50 kilometer van Leuven verwijderd en is dus een mogelijke detentieplaats voor de opgeëiste persoon.
De rechtbank dient op zijn minst over informatie te beschikken die betrekking heeft over de te verwachten detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De overlevering moet primair worden geweigerd wegens een dreigende flagrante schending van mensenrechten als gevolg van de slechte detentieomstandigheden in België en subsidiair dient de behandeling aangehouden te worden voor het verkrijgen van nadere informatie over de te verwachten detentieomstandigheden.
Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar recente uitspraken van de rechtbank van (onder meer 29 augustus 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:6233 en ECLI:NL:RBAMS:2017:6234) – geconcludeerd tot verwerping van het verweer en het aanhoudingsverzoek.
Oordeel van de rechtbank.
Onder verwijzing naar haar uitspraken van 29 augustus 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:6233 en ECLI:NL:RBAMS:2017:6234) en 26 september 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:7146) overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel de aard en de ernst van (met name) de Openbare verklaring van 13 juli 2017 van het CPT in vergelijkbare Belgische zaken begin augustus 2017 aanleiding hebben gegeven om nadere inlichtingen te vragen aan de Belgische autoriteiten, herhaalt de rechtbank haar oordeel dat de beschikbare informatie ten tijde van die tussenuitspraken niet de conclusie rechtvaardigde dat er sprake is van een (algemeen) reëel gevaar in Belgische gevangenissen op een onmenselijke of vernederende behandeling. De algemene aanvullende informatie die de rechtbank nadien in die zaken heeft ontvangen, rechtvaardigt deze conclusie des te minder.
De rechtbank heeft ook na het overleggen van de artikelen van de raadsman, die voornamelijk zien op specifieke zaken in het recente verleden, op dit moment geen bewijzen dat er een (
algemeen) reëel gevaar bestaat dat personen die in België zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Aan het op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016 in de zaken
Aranyosi en Căldăraru(ECLI:EU:2016:198) te hanteren toetsingskader dat ziet op het uitsluiten van het
individuelerisico voor de opgeëiste persoon, komt de rechtbank dan ook niet toe. Nadere informatie of garanties omtrent het detentieregime waarin de opgeëiste persoon terecht zal komen, zijn aldus niet relevant.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van OLW, en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en 2, 5, 6, en 7 van de Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de eerste substituut procureur des konings te Leuven voor het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek in verband met het nog niet onherroepelijke vonnis wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en T. Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.