Op 19 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering op grond van artikel 23 van de Overleveringswet. Deze vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie van Duisburg (Duitsland) op 5 december 2016. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Duitsland en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van het medeplegen van mishandeling, gepleegd tegen zijn kind, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat deze de Duitse nationaliteit heeft.
De zitting vond plaats op 5 oktober 2017, waarbij de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsman, mr. M.A.W. Nillesen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.
De rechtbank heeft besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon de opgelegde vrijheidsstraf van twee jaar en zes maanden kan ondergaan in Duitsland. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, voorzitter, en mrs. M. van Mourik en T. Trotman, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Smeets. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.