ECLI:NL:RBAMS:2017:7675

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
13/751785-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 19 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een overleveringsprocedure met betrekking tot een opgeëiste persoon, geboren in Albanië, die wordt verdacht van strafbare feiten in Duitsland. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) goedgekeurd. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 25 augustus 2017 door het Openbaar Ministerie van Hamburg is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon is op 30 augustus 2017 in Nederland aangehouden op basis van dit EAB.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon klopt en dat hij de Albanese nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de grondslag en inhoud van het EAB onderzocht, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van moord en doodslag, zware mishandeling, en dat de maximaal op te leggen straf in Duitsland levenslang kan zijn. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat er onduidelijkheid was over de rechtmatigheid van de aanhouding en de inzet van bijzondere opsporingsmethoden.

De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon rechtmatig is aangehouden en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft ook overwogen dat de zorgen van de raadsman over mogelijke mensenrechtenschendingen in Albanië prematuur zijn en dat de overlevering aan Duitsland kan plaatsvinden, aangezien Duitsland partij is bij het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft de verzoeken van de raadsman om prejudiciële vragen te stellen afgewezen en de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751785-17
RK-nummer: 17/5705
Datum uitspraak: 19 oktober 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 september 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 augustus 2017 (ontvangen op 5 september 2017) door het Openbaar Ministerie van Hamburg (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedatum] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentie adres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om bij de zitting aanwezig te zijn en zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsman, mr. Achmed M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 24 augustus 2017 uitgevaardigd door het Kantongerecht Hamburg (dossiernummer 165 Gs 537/17).
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek wegens het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 14, te weten:
Moord en doodslag, zware mishandeling
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Levenslange gevangenisstraf
In het EAB onder c) heeft de Duitse uitvaardigende autoriteit aangegeven dat de maximaal op te leggen straf een levenslange gevangenisstraf is. In de aanvullende brief van 4 oktober 2017 heeft de uitvaardigende autoriteit onderdeel h) van het EAB aangevuld en aangegeven dat de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat voorziet in de herziening van de opgelegde straf – op verzoek of ten minste na 20 jaar – strekkende tot niet-uitvoering van de straf. In een e-mail van 4 oktober 2017 is daaraan toegevoegd dat naar Duits recht herziening na 15 jaar mogelijk is.
Voor zover de raadsman hiertegen verweer heeft gevoerd, verwerpt de rechtbank dit verweer. Zij is van oordeel dat de informatie over de maximaal op te leggen straf en de herzieningsmogelijkheden genoegzaam zijn en dat van een mogelijke schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geen sprake is. De rechtbank volgt de raadsman ook niet in zijn niet onderbouwde veronderstelling dat sprake zal zijn van een dreigende doorlevering aan Albanië alwaar de opgeëiste persoon (alsnog) het risico op een levenslange gevangenisstraf loopt.

4.Verweer met betrekking tot de arrestatie van de opgeëiste persoon

De raadsman heeft aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt op basis van welke voorafgaande feiten en/of omstandigheden de identificatie, lokalisatie en de arrestatie van de opgeëiste persoon hier in Nederland heeft plaatsgevonden en welke inzet van internationale bijzondere opsporingsmethoden hieraan ten grondslag heeft gelegen. Daardoor is het niet mogelijk om de rechtmatigheid van de overleveringsdetentie te toetsen.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 30 augustus 2017 blijkt dat de opgeëiste persoon op grond van het EAB voorlopig is aangehouden en in verzekering is gesteld. Op 7 september 2017 is de voorlopige aanhouding op grond van artikel 17 van de OLW omgezet in een aanhouding op grond van artikel 21 van de OLW. Voor zover er sprake zou zijn geweest van de voorafgaande inzet van bijzondere opsporingsmethoden in het kader van een strafprocedure, staat in de overleveringsprocedure een eventuele strafrechtelijke aanhouding die daaraan vooraf ging, niet ter toetsing van de overleveringsrechter.
Ook overigens heeft een eventueel onrechtmatig handelen geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de aanhouding in het kader van de procedures van de OLW. Artikel 21, eerste lid, van de OLW, bepaalt namelijk dat een opgeëiste persoon op basis van een EAB dat voldoet aan alle vereisten omschreven in artikel 2 van de OLW, zonder verdere formaliteiten kan worden aangehouden. Hetzelfde geldt voor de voorlopige aanhouding uit hoofde van artikel 17 van de OLW voor een opgeëiste persoon die gesignaleerd staat.
De rechtbank concludeert dan ook dat de opgeëiste persoon op grond van de OLW rechtmatig is aangehouden. Het verweer wordt verworpen.
5. Doorlevering van de opgeëiste persoon aan Albanië en stellen aanvullende en prejudiciële vragen
Als in Duitsland een onherroepelijke levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd, dan kan dit volgens de raadsman nooit tot een herziening van de levenslange gevangenisstraf leiden maar zal de opgeëiste persoon uiteindelijk worden doorgeleverd aan zijn thuisland Albanië. Dit is geen lidstaat van de Europese Unie en zijn mensenrechten zijn daar niet gewaarborgd. Er dreigt daarom een schending met artikel 4 van het Handvest en 3 van het EVRM. De opgeëiste persoon is in Duitsland in 2002 reeds tot een gevangenisstraf veroordeeld in verband met het schieten op agenten. Hij is toen vervroegd in vrijheid gesteld en door deze nieuwe strafzaak zal hij waarschijnlijk het strafrestant moeten uitzitten. Doordat de opgeëiste persoon de Albanese nationaliteit heeft, zal hij in Duitsland vanwege zijn strafzaak als een ongewenste vreemdeling in Duitsland worden aangemerkt. Gratie, herziening of voorwaardelijke invrijheidstelling en resocialisatie zal daarom in Duitsland niet mogelijk zijn. Als de opgeëiste persoon vervolgens na uitzetting in Albanië terechtkomt, zal de opgeëiste persoon helemaal te vrezen hebben voor schending van artikel 3 van het EVRM omdat de slachtoffers van de huidige strafzaak ook Albanees zijn en de nabestaanden in Albanië zijn.
De raadsman verzoekt om de behandeling aan te houden om bij de Duitse autoriteiten uitsluitsel te krijgen over voornoemde kwesties. Deze informatie is van belang voor het stellen van prejudiciële vragen over de mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM en 4 van het Handvest bij een doorlevering aan Albanië.
De rechtbank overweegt als volgt. In deze procedure dient de rechtbank te oordelen of de opgeëiste persoon voor de vervolging van de in het EAB genoemde feiten aan Duitsland overgeleverd kan worden. Of en zo ja welke straf in Duitsland na vervolging aan de opgeëiste persoon zal worden opgelegd staat nog niet vast. Het door de raadsman nu reeds vooruitlopen op de straftoemeting in de vorm van een levenslange gevangenisstraf en vervolgens op een situatie waarin ongewenstverklaring en vervolgens uitzetting, uitlevering of doorlevering aan Albanië aan de orde komt met daarbij behorende mogelijke mensenrechtenschendingen is prematuur en staat nu niet ter beoordeling van de rechtbank. Voorts vindt overlevering alleen plaats aan de justitiële autoriteiten van landen die lid zijn van de Europese Unie. Duitsland is, zoals alle lidstaten van de Europese Unie, partij bij het EVRM en tevens geldt – voor zover het gaat om toepassing van het recht van de Europese Unie - ook voor Duitsland het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hetgeen thans wordt aangevoerd kan indien het door de raadsman geschetste scenario zich inderdaad zou voordoen, aan de Duitse rechter worden voorgelegd.
In beginsel moet de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of de overlevering toelaatbaar is, uitgaan van het vertrouwen dat de Duitse justitiële autoriteiten die beslissingen zullen nemen in overeenstemming met de fundamentele rechten die het Handvest en het EVRM bieden. De raadsman heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan, in weerwil van dit vertrouwen, gevreesd moet worden dat inwilliging van het overleveringsverzoek zal leiden tot flagrante schending van voornoemde fundamentele rechten.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank de verzoeken tot het stellen van nadere vragen af en ziet zij ook geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Openbaar Ministerie in Hamburg ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en T. Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]